1. KOOR »Preise, Jerusalem, den Herrn, lobe, Zion, deinen Gott; denn er machet fest die Riegel deiner Tore und segnet deine Kinder drinnen, er schaffet deinen Grenzen Friede.« |
'Prijs de Heer, Jeruzalem, loof Sion, uw God, want hij maakt de grendels van uw poorten sterk en zegent uw kinderen daarbinnen; hij geeft uw grenzen vrede.' |
2. RECITATIEF (T) Gesegnet Land! glückselge Stadt! wo selbst der Herr sein Herd und Feuer hat. Wie kann Gott besser lohnen, als wo er Ehre läßt in einem Lande wohnen; wie kann er eine Stadt mit reicherm Nachdruck segnen, als wo er Güt und Treu einander läßt begegnen. Wo er Gerechtigkeit und Friede zu küssen niemals müde, nicht müde, niemals satt zu werden teuer verheißen, auch in der Tat erfüllet hat, da ist der Schluß gemacht: Gesegnet Land! glückselge Stadt! |
Gezegend land! gelukzalige stad! waar de Heer zelf zijn haard en zijn vuur heeft. Hoe kan God beter weldoen dan waar hij eer in een land laat wonen; hoe kan hij een stad met rijkere nadruk zegenen dan waar hij goedheid en trouw elkaar laat ontmoeten. Waar hij heeft gezworen het nooit moe te zullen worden gerechtigheid en vrede te kussen en die belofte inderdaad ook heeft vervuld, daar moeten wij wel concluderen: Gezegend land! gelukzalige stad! |
3. ARIA (T) Wohl dir, du Volk der Linden, wohl dir, du hast es gut, wie viel an Gottes Segen und seiner Huld gelegen, die überschwenglich tut, kannst du an dir befinden, wohl dir, du Volk der Linden, wohl dir, du hast es gut. |
Gelukkig ben je, o volk van Leipzig*, gelukkig ben je, je hebt het goed, hoeveel zegen en overvloedige genade van God kun je bij jezelf constateren, gelukkig ben je, o Lindenvolk, geukkig ben je, je hebt het goed. |
4. RECITATIEF (B) So herrlich stehst du, liebe Stadt! Du Volk! das Gott zum Erbteil sich erwählet hat. Doch wohl! und aber wohl! wo mans zu Herzen fassen und recht erkennen will, durch wen der Herr den Segen wachsen lassen. Ja! was bedarf es viel, das Zeugnis ist schon da, Herz und Gewissen wird uns überzeugen, daß, was wir Gutes bei uns sehn, nächst Gott durch kluge Obrigkeit und durch ihr weises Regiment geschehn. Drum sei, geliebtes Volk, zu treuem Dank bereit, sonst würden auch davon nicht deine Mauren schweigen |
Je staat daar zo heerlijk, lieve stad! O volk, dat God zich tot erfdeel heeft verkozen. Maar gelukkig ben je, en nog eens: gelukkig ben je als je ter harte wilt nemen en echt wilt inzien door wie de Heer de zegen laat groeien. Ja! wat is er dan nog nodig, het getuigenis is er al, hart en geweten zullen ons overtuigen dat wat wij bij ons aan goeds zien behalve door God ook door een verstandige overheid en haar wijze beleid tot stand is gekomen. Wees daarom bereid tot trouwe dank, geliefd volk, anders zouden ook je muren er niet over zwijgen. |
5. ARIA (A) Die Obrigkeit ist Gottes Gabe, ja selber Gottes Ebenbild. Wer ihre Macht nicht will ermessen, der muß auch Gottes gar vergessen, wie würde sonst sein Wort erfüllt. |
De overheid is Gods gave, ja, zelfs Gods evenbeeld. Wie haar macht niet wil erkennen, die moet ook die van God vergeten, hoe zou anders zijn woord worden vervuld. |
6. RECITATIEF (S) Nun! wir erkennen es und bringen dir, o höchster Gott, ein Opfer unsers Danks dafür. Zumal nachdem der heutge Tag, der Tag, den uns der Herr gemacht, euch, teure Väter, teils von eurer Last entbunden, teils auch auf euch schlaflose Sorgenstunden bei einer neuen Wahl gebracht, so seufzt ein treues Volk mit Herz und Mund zugleich: |
Goed, wij erkennen het en brengen u, o hoogste God, daarvoor een offer van onze dank. Vooral nadat de dag van vandaag, de dag die de Heer voor ons heeft gemaakt, u, dierbare vaderen, gedeeltelijk van uw last heeft bevrijd, u gedeeltelijk ook slapeloze uren van zorg heeft gebracht bij een nieuwe verkiezing, nu zucht een getrouw volk met hart en mond tegelijk: |
7. KOOR Der Herr hat Guts an uns getan, des sind wir alle fröhlich. Er seh die teuren Väter an und halte auf unzählig und späte, lange Jahre ‘naus in ihren Regimente Haus, so wollen wir ihn preisen. |
De Heer heeft ons welgedaan, daarom zijn wij allemaal vrolijk. Moge hij de dierbare vaderen aanzien en nog ontelbare late lange jaren aanwezig blijven in hun regering, dan willen wij hem prijzen. |
8. RECITATIEF Zuletzt! Da du uns, Herr, zu deinem Volk gesetzt, so laß von deinen Frommen nur noch ein arm Gebet vor deine Ohren kommen; und höre! ja, erhöre, der Mund, das Herz und Seele seufzet sehre. |
Eindelijk! Omdat u ons, Heer tot uw volk hebt gemaakt, laat nog slechts een armzalig gebed van uw vromen uw oren bereiken; en hoor, ja, verhoor, de mond, het hart en de ziel zuchten zwaar. |
9. KORAAL Hilf deinem Volk, Herr Jesu Christ, und segne, was dein Erbteil ist, wart und pfleg ihr’r zu aller Zeit und heb sie hoch in Ewigkeit. Amen. |
Help uw volk, Heer Jezus Christus, en zegen wat uw erfdeel is, onderhoud en verzorg hen te allen tijde en verhef hen in eeuwigheid. Amen. |
* Leipzig = Lindenstadt,
trots
op zijn vele lindebomen |
|
Nederlandse vertaling: Ria van Hengel |