1.
ARIA (T) Meine Seufzer, meine Tränen können nicht zu zählen sein. Wenn sich täglich Wehmut findet und der Jammer nicht verschwindet, ach! so muß uns diese Pein schon den Weg zum Tode bahnen. |
Mijn zuchten, mijn tranen zijn niet te tellen. Als er dagelijks droefenis is en de ellende niet verdwijnt, ach, dan moet die pijn wel de weg naar de dood voor ons banen. |
2.
RECITATIEF (A) Mein liebster Gott läßt mich annoch vergebens rufen und mir in meinem Weinen noch keinen Trost erscheinen. Die Stunde lässet sich zwar wohl von ferne sehen, allein ich muß doch noch vergebens flehen. |
Mijn liefste God laat mij tot nu toe tevergeefs roepen en stuurt mij nog geen troost in mijn geween. Het uur is weliswaar in de verte te zien, maar toch moet ik nog tevergeefs smeken. |
3.
KORAAL (A) Der Gott, der mir hat versprochen seinen Beistand jederzeit, der läßt sich vergebens suchen itzt in meiner Traurigkeit. Ach! Will er denn für und für grausam zürnen über mir, kann und will er sich der Armen itzt nicht wie vorhin erbarmen? |
De God die mij altijd zijn bijstand heeft beloofd, die laat zich nu tevergeefs zoeken in mijn verdriet. Ach, zal hij dan eeuwig wreed toornig op mij blijven, kan en wil hij zich nu niet zoals vroeger over de stakkers ontfermen? |
4.
RECITATIEF (S) Mein Kummer nimmet zu und raubt mir alle Ruh. Mein Jammerkrug ist ganz mit Tränen angefüllet, und diese Not wird nicht gestillet, so mich ganz unempfindlich macht. Der Sorgen Kummernacht drückt mein beklemmtes Herz darnieder, drum sing ich lauter Jammerlieder. Doch, Seele, nein, sei nur getrost in deiner Pein: Gott kann den Wermutsaft gar leicht in Freudenwein verkehren und dir alsdenn viel tausend Lust gewähren. |
Mijn verdriet neemt toe en berooft mij van alle rust. Mijn smartenkruik is geheel gevuld met tranen, en die nood, die mij volkomen gevoelloos maakt, wordt niet gestild. De kommernacht van de zorgen drukt mijn benauwde hart terneer, daarom zing ik alleen maar klaagliederen. Maar nee, ziel, wees getroost in je pijn: God kan de bittere drank gemakkelijk in vreugdewijn veranderen en je dan ontelbaar veel genoegens schenken. |
5.
ARIA (B) Ächzen und erbärmlich Weinen hilft der Sorgen Krankheit nicht. Aber wer gen Himmel siehet und sich da um Trost bemühet, dem kann leicht ein Freudenlicht in der Trauerbrust erscheinen. |
Kermen en erbarmelijk huilen helpt niet bij de ziekte van de zorgen. Maar wie naar de hemel kijkt en daar troost zoekt, die kan gemakkelijk een vreugdelicht in zijn bedroefde hart zien opgaan. |
6.
KORAAL So sei nun, Seele, deine und traue dem alleine, der dich erschaffen hat. Es gehe, wie es gehe, dein Vater in der Höhe, der weiß zu allen Sachen Rat. |
Dus wees gerust, ziel, en vertrouw alleen op hem die je heeft geschapen. Het moge gaan zoals het gaan zal, je vader daarboven weet bij alles raad. |
(Nederlandse vertaling: Ria van Hengel |