1 Koor |
|
Aus der Tiefen rufe ich,
Herr, zu dir. Herr, höre meine Stimme, laß deine Ohren merken auf die Stimme meines Flehens. |
Uit de diepte roep ik tot U,
Heer Heer, hoor naar mijn stem, laat Uw oren luisteren naar de stem van mijn smeken. |
2 Aria (bas) en koraal (sopranen) |
|
So du willt, Herr, Sünde
zurechnen, Herr, wer wird bestehen? Denn bei dir ist die Vergebung, daß man dich fürchte. Erbarm dich mein in solcher Last, nimm sie aus meinem Herzen, dieweil du sie gebüßet hast am Holz mit Todesschmerzen, auf daß ich nicht mit großem Weh in meinen Sünden untergeh, noch ewiglich verzage. |
Als Gij, Heer, zonden wilt
aanrekenen, Heer, wie zal er dan bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. Ontferm U over mij die zo’n last draag, neem die weg uit mijn hart, want Gij hebt er voor geboet aan het kruis in doodsnood, zodat ik niet met grote pijn in mijn zonden onderga of voor eeuwig versaag. |
3 Koor |
|
Ich harre des Herrn, meine
Seele harret, und ich hoffe auf sein Wort. |
Ik verlang naar de Heer, mijn
ziel verlangt, en ik hoop op Zijn woord. |
4 Aria (tenor) en koraal (alten) |
|
Meine Seele wartet auf den
Herrn von einer Morgenwache bis zu der andern. Und weil ich denn in meinem Sinn, wie ich zuvor geklaget, auch ein betrübter Sünder bin, den sein Gewissen naget, und wollte gern im Blute dein von Sünden abgewaschen sein wie David und Manasse. |
Mijn ziel wacht op de Heer van de ene morgenwake tot de andere. En omdat ik in mijn geest, zoals ik al eerder klaagde, ook een bedroefde zondaar ben, wiens geweten knaagt, wil ik graag met Uw bloed van zonden worden schoongewassen zoals David en Manasse. |
5 Koor |
|
Israel, hoffe auf den Herrn;
denn bei dem Herrn ist die Gnade und viel Erlösung bei ihm. Und er wird Israel erlösen aus allen seinen Sünden. |
Israel, hoop op de Heer, want bij de Heer is genade en er is veel verlossing bij hem. En Hij zal Israel verlossen van al zijn zonden. |
(Nederlandse vertaling: Henk Pijlman) |