1. Koor Darzu ist erschienen der Sohn Gottes, dass er die Werke des Teufels zerstöre. |
De Zoon van God is verschenen om de werken van de duivel te vernietigen. |
2. Recitatief T Das Wort ward Fleisch und wohnet in der Welt, Das Licht der Welt bestrahlt den Kreis der Erden, Der große Gottessohn verlässt des Himmels Thron, Und seiner Majestät gefällt, Ein kleines Menschenkind zu werden. Bedenkt doch diesen Tausch, wer nur gedenken kann; Der König wird ein Untertan, Der Herr erscheinet als ein Knecht Und wird dem menschlichen Geschlecht - O süßes Wort in aller Ohren! - Zu Trost und Heil geboren. |
Het Woord werd vlees en woont in de wereld, het licht der wereld bestraalt de hele aarde, de grote Zoon van God verlaat de hemelse troon, en het behaagt hem in zijn majesteit een klein mensenkind te worden. Bedenk toch, al wie denken kan, deze ruil; de Koning wordt een onderdaan, de Heer verschijnt als een knecht en wordt - o wat een zoet woord in alle oren! - tot troost en heil van het menselijk geslacht geboren. |
3. Koraal Die Sünd macht Leid; Christus bringt Freud, Weil er zu Trost in diese Welt ist kommen. Mit uns ist Gott nun in der Not: Wer ist, der uns als Christen kann verdammen? |
De zonde brengt smart; Christus brengt vreugde, omdat hij tot troost in deze wereld gekomen is. Nu is God met ons in onze nood: Wie zou ons als christenen kunnen verdoemen? |
4. Aria B Höllische Schlange, Wird dir nicht bange? Der dir den Kopf als ein Sieger zerknickt, Ist nun geboren, Und die verloren, Werden mit ewigem Frieden beglückt. |
Helse slang, word je niet bang? Hij die als overwinnaar je kop vermorzelt, is nu geboren en wie verloren waren worden nu met eeuwige vrede verblijd. |
5. Recitatief A Die Schlange, so im Paradies Auf alle Adamskinder Das Gift der Seelen fallen ließ, Bringt uns nicht mehr Gefahr; Des Weibes Samen stellt sich dar, Der Heiland ist ins Fleisch gekommen Und hat ihr allen Gift benommen. Drum sei getrost! betrübter Sünder. |
De slang die in het paradijs op alle Adamskinderen het gif van de zielen liet vallen brengt ons niet meer in gevaar; het zaad van de vrouw toont zich, de Heiland is in het vlees gekomen en heeft de slang alle gif ontnomen. Wees dus getroost, bedroefde zondaar. |
6. Koraal Schüttle deinen Kopf und sprich: Fleuch, du alte Schlange! Was erneurst du deinen Stich, Machst mir angst und bange? Ist dir doch der Kopf zerknickt, Und ich bin durchs Leiden Meines Heilands dir entrückt In den Saal der Freuden. |
Schud je hoofd en zeg: Maak dat je wegkomt, oude slang! Waarom kom je weer met je beet en probeer je mij angstig en bang te maken? Je kop is immers vermorzeld en ik ben door het lijden van mijn Heiland van je weggevoerd naar de zaal van de vreugde. |
7. Aria T Christenkinder, freuet euch! Wütet schon das Höllenreich, Will euch Satans Grimm erschrecken: Jesus, der erretten kann, Nimmt sich seiner Küchlein an Und will sie mit Flügeln decken. |
Christenkinderen, verheugt u! Ook al woedt het rijk van de hel al jaagt de toorn van de satan jullie angst aan: Jezus die redden kan, neemt zijn kuikens in bescherming en wil hen met zijn vleugels dekken. |
8. Koraal Jesu, nimm dich deiner Glieder Ferner in Genaden an; Schenke, was man bitten kann, Zu erquicken deine Brüder: Gib der ganzen Christenschar Frieden und ein selges Jahr! Freude, Freude über Freude! Christus wehret allem Leide. Wonne, Wonne über Wonne! Er ist die Genadensonne. |
Jezus, blijf uw leden in genade aannemen; schenk wat er maar gevraagd kan worden om uw broeders te verkwikken. Geef de hele christenheid vrede en een zalig jaar. Vreugde, vreugde boven vreugde! Christus weert alle leed. Verrukking, verrukking boven verrukking! Hij is de genade-zon. |
(Nederlandse vertaling: Leo de Leeuw |