1. KOOR Christen, ätzet diesen Tag in Metall und Marmorsteine! Kommt und eilt mit mir zur Krippen und erweist mit frohen Lippen euren Dank und eure Pflicht; denn der Strahl, so da einbricht, zeigt sich euch zum Gnadenscheine. |
Christenen, ets deze dag in metaal en marmer! Kom, haast u met mij naar de kribbe en betuig met verheugde lippen uw dank en uw plicht; want de straal die daar verschijnt is voor u een bewijs van genade. |
2. RECITATIEF (A) O selger Tag! o ungemeines Heute, an dem das Heil der Welt, der Schilo, den Gott schon im Paradies dem menschlichen Geschlecht verhieß, nunmehro sich vollkommen dargestellt, und suchet Israel von der Gefangenschaft und Sklavenketten des Satans zu erretten. Du liebster Gott, was sind wir arme doch? Ein abgefallnes Volk, so dich verlassen; und dennoch willst du uns nicht hassen; denn eh wir sollen noch nach dem Verdienst zu Boden liegen, eh muß die Gottheit sich bequemen, die menschliche Natur an sich zu nehmen, und auf der Erden im Hirtenstall zu einem Kinde werden. O unbegreifliches, doch seliges Verfügen! |
O zalige dag, o buitengewone dag van vandaag, waarop het heil van de wereld, Silo, die God al in het paradijs aan het menselijk geslacht had beloofd, zich nu volkomen heeft geopenbaard en Israel uit zijn gevangenschap en uit de slavenketenen van Satan wil redden. O liefste God, wij armzalige mensen, wat zijn wij toch? Een afvallig volk dat u heeft verlaten; en toch wilt u ons niet haten; want terwijl het ons verdiende loon zou zijn om op de grond te liggen, heeft de Godheid zich verwaardigd de menselijke natuur aan te nemen en op aarde in een stal kind te worden. O onbegrijpelijke maar zalige beschikking! |
3. ARIA (B) Gott, du hast es wohl gefüget, was uns itzo widerfährt. Drum laßt uns auf ihn stets trauen und auf seine Gnade bauen, denn er hat uns dies beschert, was uns ewig nun vergnüget. |
God, u hebt goed geregeld wat ons nu overkomt. Laten wij daarom steeds op hem vertrouwen en op zijn genade bouwen, want hij heeft ons dit geschonken, wat ons nu eeuwig verheugt. |
4. RECITATIEF (T) So kehret sich nun heut das bange Leid, mit welchem Israel geängstet und beladen, in lauter Heil und Gnaden. Der Löw’ aus Davids Stamme ist erschienen, sein Bogen ist gespannt, das Schwert ist schon gewetzt, womit er uns in vor’ge Freiheit setzt. |
Nu verandert vandaag de bange ellende die Israël angst heeft aangejaagd en terneergedrukt in louter heil en genade. De leeuw uit Davids stam is verschenen, zijn boog is gespannen, het zwaard is al gewet waarmee hij ons weer de vrijheid schenkt, . |
5. ARIA / DUET (A, T) Ruft und fleht den Himmel an, kommt, ihr Christen, kommt zum Reihen, ihr sollt euch ob dem erfreuen, was Gott hat anheut getan! Da uns seine Huld verpfleget und mit so viel Heil beleget, daß man nicht g’nug danken kann. |
Roep de hemel aan en smeek hem, kom christenen, maak een reidans, verheug u om wat God vandaag heeft gedaan! Omdat zijn genade ons voedt en zoveel heil schenkt dat wij hem niet genoeg kunnen danken. |
6. RECITATIEF (B) Verdoppelt euch demnach, ihr heißen Andachtsflammen, und schlagt in Demut brünstiglich zusammen! Steigt fröhlich himmelan, und danket Gott vor dies, was er getan! |
Verdubbel je dus, o gloeiende vlammen van vroomheid, en laai in deemoed vurig op. Stijg vrolijk op naar de hemel en dank God voor wat hij heeft gedaan! |
7. KOOR Höchster, schau in Gnaden an diese Glut gebückter Seelen! Laß den Dank, den wir dir bringen, angenehme vor dir klingen, laß uns stets in Segen gehn, laß es niemals nicht geschehn, daß uns Satan möge quälen. |
Hoogste, aanschouw genadig deze gloed van zich buigende zielen! Laat de dank die wij u betuigen u aangenaam in de oren klinken. Laat ons steeds gezegend zijn en laat het nooit gebeuren dat Satan ons kwelt. |
(Nederlandse vertaling: Ria van Hengel |