J.S. Bach: Markus-Passion BWV 247 vertaling D-NL

Johann Sebastian Bach: MARKUS-PASSION (BWV 247, 1731)
1. KOOR: Geh, Jesu, geh zu deiner Pein! Ich will so lange dich beweinen, Biß mir dein Trost wird wieder scheinen, Da ich versöhnet werde seyn.	Ga, Jezus, ga naar uw pijn! Ik wil u net zo lang bewenen tot ik weer word beschenen door uw troost dat ik verzoend zal zijn.
2. (Marcus 14:1-5) Evangelist: Und nach zween Tagen war Ostern und die Tage der süssen Brote. Und die Hohenpriester und Schriftgelehrten suchten, wie sie ihn mit Listen griffen und töteten. Sie sprachen aber: KOOR: Ja nicht auf das Fest, daß nicht ein Aufruhr im Volk werde. Evangelist: Und da er zu Bethanien war, in Simons, des Aussätzigen Hause, und saß zu Tische, da kam ein Weib, die hatte ein Glas mit ungefälschtem und köstlichen Narden-Wasser, und sie zerbrach das Glas und goss es auf sein Haupt. Da waren etliche die wurden unwillig und sprachen: KOOR: Was soll doch dieser Unrath? Man könnte dieses Wasser um mehr denn dreihundert Groschen verkauft haben, und dasselbe den Armen geben. Evangelist: Und murreten über sie.	En na twee dagen was het Pasen en de dagen van het ongezuurde brood. En de hogepriesters en schriftgeleerden zonnen op een mogelijkheid om hem met een list te grijpen en te doden. Maar ze zeiden: In geen geval op het feest, want er moet geen opschudding komen onder het volk. En toen hij in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, en aan tafel zat, kwam er een vrouw, die had een flesje met zuiver en kostbaar narduswater, en ze brak het flesje en goot het water uit op zijn hoofd. En sommigen ergerden zich en zeiden: Waar is die verspilling goed voor? Dit water had voor meer dan driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden. En ze mopperden op haar.
3. KORAAL Sie stellen uns wie Ketzern nach, nach unsern Blut sie trachten, noch rühmen sie sich Christen auch, die Gott allein groß achten. Ach Gott, der teure Name dein muß ihrer Schalkheit Dekkel sein, du wirst einmal aufwachen.	Zij achtervolgen ons als ketters, ze zijn op ons bloed uit; en zij noemen zich ook nog christenen die uitsluitend God vereren. Ach God, uw dierbare naam moet de dekmantel voor hun sstreken zijn, eens zult u ontwaken.
4. (Marcus 14: 6-11) Evangelist: Jesus aber sprach: Jesus: Lasset sie zufrieden, was bekümmert ihr sie? Sie hat ein gutes Werk an mir getan. Ihr habt allezeit Arme bei euch, und wenn ihr wollt, könnt ihr ihnen Gutes tun; mich aber habt ihr nicht allezeit! Sie hat getan was sie konnte; sie ist zuvorkommen, meinen Leichnam zu salben zu mei-nem Begräbnis. Wahrlich ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in aller Welt, da wird man auch das sagen zu ihrem Gedächtnis was sie jetzt getan hat. Evangelist: Und Judas Ischarioth, einer von den Zwölfen, ging hin zu den Hohenpriestern, dass er ihn verriete. Da sie dies höreten wurden sie froh und verhiessen, ihm Geld zu geben. Und er suchte, wie er ihn füglich verriete.	Maar Jezus zei: Laat haar met rust, waarom maken jullie je druk over haar? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. Armen hebben jullie altijd bij je, en jullie kunnen hun naar believen weldoen, maar mij hebben jullie niet altijd! Zij heeft gedaan wat ze kon; ze heeft nu al mijn lichaam gezalfd voor mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: waar dit evangelie wordt gepredikt in de hele wereld, daar zal men ook tot haar nagedachtenis vertellen wat zij heeft gedaan. En Judas Iskariot, een van de twaalf, ging naar de hogepriesters om hem te verraden. Toen ze dat hoorden, werden ze blij en ze beloofden hem geld te geven. En hij zocht naar een geschikt moment om hem te verraden.
5. KORAAL: Mir hat die Welt trüglich gericht't mit Lügen und mit falschem G'dicht, viel Netz und heimlich Strikken. Herr, nimm mein' wahr, in dieser G'fahr, b'hüt mich vor falschen Tükken.	Mij heeft de wereld bedrieglijk gevonnist met leugens en met valse verzinsels, veel vallen en heimelijke strikken. Heer, bekommer u om mij in dit gevaar, behoed mij voor valse streken.
6. (Marcus 14: 12-19) Evangelist: Und am ersten Tage der süssen Brote, da man das Osterlamm opferte, sprachen seine Jünger zu ihm: KOOR: Wo willst du, daß wir hingehen und bereiten, dass du das Osterlamm essest? Evangelist: Und er sandte seiner Jünger zween und sprach zu ihnen: Jesus: Gehet hin in die Stadt, und es wird euch ein Mensch begegnen, der trägt einen Krug mit Wasser. Folget ihm nach, und wo er eingeht, da sprecht zu dem Hauswirt: Der Meister lässt dir sagen: 'Wo ist das Gasthaus, darin ich das Osterlamm esse mit meinen Jüngern?' Und er wird euch einen grossen Saal zeigen, der gepflastert und bereitet ist, daselbst richtet für uns zu. Evangelist: Und die Jünger gingen aus und kamen in die Stadt und funden, wie er ihnen gesaget hatte, und bereiteten das Osterlamm. Am Abend aber kam er mit den Zwölfen. Und als sie zu Tische sassen und assen sprach Jesus: Jesus: Wahrlich, ich sage euch: Der mit mir isset, wird mich verraten. Evangelist: Und sie wurden traurig und sagten zu ihm, einer nach dem andern: KOOR: Bin ich's? Evangelist: Und der andere: Alterus: Bin ich's?	En op de eerste dag van het ongezuurde brood, waarop het paaslam werd geofferd, zeiden zijn discipelen tegen hem: Waar wilt u dat wij de voorbereidingen gaan treffen voor het eten van het paaslam? En hij stuurde twee van zijn discipelen op weg en zei tegen hen: Ga naar de stad, en daar zullen jullie iemand tegenkomen die een kruik met water draagt. Volg hem, en waar hij naar binnen gaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: De meester laat u vragen: 'Waar is het vertrek waar ik het paaslam kan eten met mijn discipelen?' En hij zal jullie een grote zaal wijzen die betegeld is en waar alles klaarstaat, maak die voor ons gereed. En de discipelen gingen op weg en kwamen in de stad en vonden het zoals hij tegen hen had gezegd, en bereidden het paaslam. En 's avonds kwam hij daar met de twaalf. En toen ze aan tafel zaten te eten zei Jezus: Ik verzeker jullie, Degene die samen met mij eet zal mij verraden. En ze werden bedroefd en vroegen, de een na de ander: Ben ik het? En de ander: Ben ik het?
7. KORAAL: Ich, ich und meine Sünden, die sich wie Körnlein finden des Sandes an dem Meer, die haben dir erreget das Elend, das dich schläget, und das betrübte Marterheer.	Ik, ik en mijn zonden, waarvan er zoveel zijn als korrels zand bij de zee, die zijn de oorzaak van de ellende die u treft en het bedroefde leger martelaren.
8. (Marcus 14: 20-25) Evangelist: Er antwortete, und sprach zu ihnen: Jesus: Einer aus den Zwölfen, der mit mir in die Schüssel tauchet. Zwar des Menschen Sohn gehet hin, wie von ihm geschrieben stehet. Wehe aberdem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verraten wird; Es wäre demselben Menschen besser, daß er nie geboren wäre. Evangelist: Und indem sie assen, nahm Jesus das Brot, dankte und brach's, und gab's ihnen, und sprach: Jesus: Nehmet, esset, das ist mein Leib. Evangelist: Und nahm den Kelch, und dankte, und gab ihnen den; und sie trunken alle daraus. Und er sprach zu ihnen: Jesus: Das ist mein Blut des Neuen Testaments, das für viele vergossen wird. Warlich, ich sage euch, daß ich hinfort nicht trinken werde vom Gewächse des Weinstocks, biß auf den Tag, da ichs neu trinke in dem Reich Gottes.	Hij antwoordde: Een van de twaalf, die uit dezelfde kom eet als ik. De mensenzoon zal weliswaar sterven zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt verraden; voor die mens zou het beter zijn als hij nooit geboren was. En terwijl ze aten, nam Jezus het brood, dankte en brak het, en gaf het hun en zei: Neem, eet, dit is mijn lichaam. En hij nam de beker en dankte en gaf hem aan hen; en ze dronken er allemaal uit. En hij zei: Dit is mijn bloed van het nieuwe testament, dat voor velen wordt vergoten. Ik verzeker u dat ik van nu af niet zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot aan de dag dat ik het opnieuw drink in het rijk van God.
9. Aria (A): Mein Heyland, dich vergeß ich nicht, Ich habe dich in mich verschlossen, Und deinen Leib und Blut genossen, Und meinen Trost auf dich gericht.	Mijn Heiland, u vergeet ik niet, ik heb u in mij opgenomen, en uw lichaam en bloed genoten, en mijn troost op u gericht.
10. (Marcus 14: 26-28) Evangelist: Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten, gingen sie hinaus an den Ölberg, und Jesus sprach zu ihnen: Jesus: Ihr werdet euch in dieser Nacht alle an mir ärgern, denn es stehet geschrieben: Ich werde den Hirten schlagen, und die Schafe werden sich zerstreuen; aber nachdem ich auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galiläam.	En toen ze de lofzang hadden uitgesproken, gingen ze naar de Olijfberg, en Jezus zei tegen hen: In deze nacht zullen jullie je allemaal aan mij ergeren, want er staat geschreven: Ik zal de herder doodslaan en de schapen zullen verstrooid worden; maar als ik ben opgestaan, zal ik jullie voorgaan naar Galilea.
11. KORAAL: Wach auf, O Mensch, vom Sündenschlaf, ermuntre dich, verlornes Schaf und bessre bald dein Leben! Wach auf, es ist doch hohe Zeit, es kömmt heran die Ewigkeit, dir deinen Lohn zu geben. Vielleicht ist heut der letzte Tag, wer weiss noch, wie man sterben mag!	Ontwaak, o mens uit je zondenslaap, word wakker, verloren schaap en beter snel je leven! Ontwaak, het is toch de hoogste tijd, de eeuwigheid nadert om je je loon te geven. Misschien is het vandaag de laatste dag, wie weet wanneer je gaat sterven!
12. (Marcus 14: 29-34) Evangelist: Petrus aber sagte zu ihm: Petrus: Und wenn sie sich alle ärgerten, so wollte ich doch mich nicht ärgern. Evangelist: Und Jesus sprach zu ihm: Jesus: Wahrlich, ich sage dir, heute, in dieser Nacht, ehe denn der Hahn zweimal krähet, wirst du mich dreimal verleugnen. Evangelist: Der redet aber noch weiter: Petrus: Ja, wenn ich mit dir auch sterben müßte, wollt ich dich nicht verleugnen. Evangelist: Dasselbe gleichen sagten sie alle. Und sie kamen zu dem Hofe mit Nahmen Gethsemane. Und er sprach zu seinen Jüngern: Jesus: Setzet euch hier, bis ich hingehe und bete. Evangelist: Und nahm zu sich Petrum und Jacobum und Johannem, und fing an zu zittern und zu zagen, und sprach: Jesus: Meine Seele ist betrübt bis in den Tod, enthaltet euch hier, und wachet.	Maar Petrus zei tegen hem: Ook al ergerden ze zich allemaal, ik zou me toch niet ergeren. En Jezus zei tegen hem: Ik verzeker je, vandaag, in deze nacht, nog voordat dat haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen. Maar hij gaat door: Al moest ik met u sterven, ik zou u niet verloochenen. Iets dergelijks zeiden ze allemaal. En ze kwamen bij de hof met de naam Getsemane. En hij zei tegen zijn discipelen: Ga hier zolang zitten, ik ga daarginds bidden. En hij nam Petrus en Jacobus en Johannes mee en begon te trillen en te beven en zei: Mijn ziel is dodelijk bedroefd, blijf hier waken.
13. KORAAL: Betrübtes Herz, sei wohlgemut, tu nicht so gar verzagen. Es wird noch alles werden gut, all dein Kreuz, Not und Klagen wird sich in lauter Fröhlichkeit verwandeln in gar kurzer Zeit, das wirst du wohl erfahren.	Bedroefd hart, wees welgemoed, verlies de moed niet. Alles zal nog goed komen, al je lijden, nood en geklaag zal binnenkort in louter vrolijkheid veranderen, dat zul je wel merken.
14. (Marcus 14: 35-36) Evangelist: Und ging ein wenig fürbaß, fiel auf die Erde und betete, daß, wenn es möglich wäre, die Stunde vorüber ginge, und sprach: Jesus: Abba, mein Vater, es ist dir alles möglich, überhebe mich dieses Kelchs! doch nicht wie ich will, sondern wie du willst.	En hij liep wat verder, viel op de grond en bad of, als het mogelijk was, het uur voorbij mocht gaan en hij zei: Abba, mijn vader, bij u is alles mogelijk, laat deze beker aan mij voorbijgaan! Doch niet zoals ik wil, maar zoals u wilt.
15. KORAAL: Mach's mit mir, Gott, nach deiner Güt, hilf mir in meinen Leiden! Was ich dich bitt', versag mich nicht; wenn sich mein Seel soll scheiden, so nimm sie, Herr, in deine Händ', ist alles gut, wenn gut das End'.	Doe met mij, God, wat u goeddunkt, help mij in mijn lijden! Wat ik u smeek, laat mij niet in de steek; wanneer mijn ziel heengaat, neem die dan, Heer in uw handen, alles is goed als het einde goed is.
16. (Marcus 14: 37-42) Evangelist: Und kam und fand sie schlafend, und sprach zu Petro: Jesus: Simon, schläfest du? Vermöchtest du nicht eine Stunde mit mir zu wachen? Wachet und betet, daß ihr nicht in Versuchung fallet, der Geist ist willig, aber das Fleisch ist schwach. Evangelist: Und ging wieder hin, und sprach dieselben Worte: und kam wieder und fand sie abermal schlafend, und ihre Augen waren voll Schlaf's, und wußten nicht was sie ihm antworteten. Und er kam zum drittenmal, und sprach zu ihnen: Jesus: Ach! Wollt ihr nun schlafen und ruhen, es ist genug, die Stunde ist kommen: siehe, des Menschen Sohn wird überantwortet in der Sünder Hände; stehet auf, laßt uns gehen, siehe, der mich verrät, ist nahe.	En toen hij terugkwam, trof hij hen slapend aan, en hij zei tegen Petrus: Simon, slaap je? Kon je niet één uur met mij waken? Waak en bid, zodat jullie niet in verzoeking worden gebracht, de geest is gewillig, maar het vlees is zwak. En hij liep weer weg, en sprak dezelfde woorden, en toen hij terugkwam trof hij hen weer slapend aan, en hun ogen waren vol slaap, en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden. En toen hij voor de derde keer terugkwam, zei hij tegen hen: Ach, willen jullie nog steeds slapen en rusten? Het is genoeg, het uur is gekomen, kijk, de mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de zondaren; sta op, laten we gaan, kijk, degene die mij verraadt is dichtbij.
17. Aria (S): Er kommt, er kommt, er ist vorhanden! Mein Jesu, ach! er suchet dich, Entfliehe doch, und lasse mich Mein Heyl, statt deiner in den Banden.	Hij komt, hij komt, hij is er al! Mijn Jezus, ach, hij zoekt u, vlucht toch, en laat mij, mijn heil, in uw plaats in de boeien slaan.
18. (Marcus 14: 43-45) Evangelist: Und alsbald, da er noch redete, kam herzu Judas, der Zwölfen einer, und eine große Schar mit ihm, mit Schwertern und mit Stangen, von den Hohenpriestern und Schriftgelehrten und Ältesten: und der Verräter hatte ihnen ein Zeichen gegeben und gesagt: Judas: Welchen ich küssen werde, der ist's, den greiffet und führet ihn gewiß. Evangelist: Und da er kam, trat er bald zu ihm, und sprach zu ihm: Judas: Rabbi, Rabbi. Evangelist: und küsset ihn.	En terwijl hij nog sprak, kwam Judas, een van de twaalf, naar hem toe met een hele bende, met zwaarden en stokken, van de hogepriesters en schriftgeleerden en oudsten. En de verrader had hun een teken gegeven en gezegd: Degene die ik zal kussen, die is het, grijp hem en neem hem welverzekerd mee. En hij liep snel op hem af en zei tegen hem: Rabbi, rabbi, en kuste hem.
19. Aria (A): Falsche Welt, dein schmeichelnd Küssen, Ist der Frommen Seelen Gift. Deine Zungen sind voll Stechen, Und die Worte, die sie sprechen, Sind zu Fallen angestift.	Valse wereld, jouw vleiend kussen is gif voor de zielen van de vromen. Jouw tongen zitten vol stekels en de woorden die ze spreken zijn tot vallen gemaakt.
20. (Marcus 14: 46-49) Evangelist: Die aber legten ihre Hände an ihn, und griffen ihn. Einer aber von denen, die dabei stunden, zog sein Schwerd aus, und schlug des Hohenpriesters Knecht, und hieb ihm ein Ohr ab. Und Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Jesus: Ihr seid ausgegangen, als zu einem Mörder, mit Schwerten und mit Stangen, mich zu fahen. Iich bin täglich im Tempel bei euch gesessen und habe gelehret, und ihr habt mich nicht gegriffen; aber auf dass die Schrift erfüllet würde.	En zij strekten hun handen naar hem uit en grepen hem. Maar een van degenen die erbij stonden trok zijn zwaard en sloeg de knecht van de hogepriester en hakte hem een oor af. En Jezus zei tegen hen: Jullie zijn erop uitgetrokken als tegen een moordenaar, met zwaarden en met stokken om mij gevangen te nemen. Ik heb dagelijks in de tempel bij jullie gezeten en onderwijs gegeven en toen hebben jullie mij niet gegrepen; maar dat was opdat de Schrift vervuld zou worden.
21. KORAAL: Jesu ohne Missetat, im Garten vorhanden, da man dich gebunden hat fest mit harten Banden. Wenn uns will der böse Feind mit der Sünde binden, so laß uns, O Menschenfreund, dadurch Lösung finden.	Jezus, zonder misdaad in de hof aanwezig, waar ze u in harde boeien hebben geslagen. Als de boze vijand ons in de boeien van de zonde wil slaan, laat ons dan, o mensenvriend, daardoor verlossing vinden.
22. (Marcus 14: 50-52) Evangelist: Und die Jünger verliessen ihn alle und flohen. Und es war ein Jüngling, der folgete ihm nach, der war mit Leinwand bekleidet und der bloßen Haut, und diesen Jüngling griffen sie; er aber ließ die Leinwand fahren und flohe nackt von ihnen.	En de discipelen verlieten hem allemaal en vluchtten. En er was een jongeling die hem volgde, die droeg een linnen gewaad over zijn blote huid, en die jongeling grepen ze; maar hij liet het gewaad schieten en vluchtte naakt.
23. KORAAL: Ich will hier bei dir stehen, verlasse mich doch nicht, von dir will ich nicht gehen, wenn dir dein Herze bricht, wenn dein Haupt wird erblassen im letzten Todesstoß, alsdann will ich dich fassen in meinen Arm und Schoß.	Ik wil hier bij u blijven, veracht mij toch niet, u wil ik niet verlaten wanneer uw hart breekt, wanneer uw hoofd verbleekt in de laatste doodsteek, dan wil ik u in mijn armen en in mijn schoot nemen.
Nach der Predigt 24. Aria (T): Mein Tröster ist nicht mehr bei mir, Mein Jesu, soll ich dich verliehren, Und zum Verderben sehen führen? Das kömmt der Seele schmerzlich für. Der Unschuld, welche nichts verbrochen, Dem Lamm, das ohne Missetat, Wird in dem ungerechten Rath Ein Todes-Urtheil zugesprochen.	Na de preek Mijn trooster is niet meer bij mij, mijn Jezus, moet ik u verliezen en toezien hoe u in het verderf wordt gestort? Dat is pijnlijk voor de ziel. Over de onschuld die niets heeft misdaan, over het lam dat geen misdaad kent wordt door de onrechtvaardige raad een doodvonnis uitgesproken.
25. (Marcus 14: 53-59) Evangelist: Und sie führeten Jesum zu den Hohenpriestern und Ältesten und Schriftgelehrten. Petrus aber folgete ihnen nach von ferne bis hinein in des Hohenpriesters Palast, und saß bei den Knechten und wärmete sich bei den Licht. Aber die Hohenpriester und der ganze Rat suchten Zeugnis wider Jesum, und funden nichts. Viel gaben falsches Zeugnis wider Jesum, aber ihr Zeugnis stimmete nicht überein. Und etliche stunden auf und gaben falsches Zeugnis wider ihn, und sprachen: KOOR: Wir haben gehöret, daß er saget: Ich will den Tempel, der mit Händen gemacht ist, abbrechen, und in dreien Tagen einen andern bauen, der nicht mit Händen gemacht ist. Evangelist: Aber ihr Zeugnis stimmet noch nicht überein.	En ze brachten Jezus naar de hogepriesters en de oudsten en de schriftgeleerden. En Petrus volgde hen van een afstand tot in het paleis van de hogepriester en hij zat bij de knechten en warmde zich bij het vuur. En de hogepriesters en de hele raad zochten getuigenis tegen Jezus maar vonden niets. Velen legden valse getuigenissen af tegen Jezus, maar hun getuigenissen stemden niet overeen. En enkelen stonden op om een valse getuigenis tegen hem af te leggen en zij zeiden: Wij hebben gehoord dat hij zei: Ik wil de tempel, die met handen is gemaakt, afbreken en in drie dagen een andere bouwen die niet met handen is gemaakt. Maar ook hun getuigenissen klopten niet.
26. KORAAL: Was Menschenkraft und Witz anfäht, soll uns billig nicht schrekken, er sitzet an der höchsten Stätt, er wird ihr'n Rat aufdekken. Wenn sie's aufs klügste greiffen an, so geht doch Gott ein andre Bahn, es steht in seinen Händen.	Wat menselijke kracht en sluwheid doet, hoeft ons geen angst aan te jagen, hij zit op de hoogste plek, hij zal hun plannen openbaren. Als zij heel slim aanvallen, dan kiest God een andere baan, het ligt in zijn handen.
27. (Marcus 14: 60-61a) Evangelist: Und der Hohenpriester stund unter ihnen auf und fragete Jesum und sprach: Pontifex: Antwortest du nicht zu dem, was diese wider dich zeugen? Evangelist: Er aber schwieg stille und antwortete nichts.	En de hogepriester stond op en vroeg aan Jezus: Antwoordt u niet op wat deze mensen tegen u getuigen? Maar hij zweeg en gaf geen antwoord.
28. KORAAL: Befiehl du deine Wege und was dein Herze kränkt, der allertreusten Pflege des, der den Himmel lenkt. Der Wolken, Luft und Winden gibt Wege, Lauf und Bahn, der wird auch Wege finden, da dein Fuß gehen kann.	Vertrouw uw wegen en dat wat uw hart krenkt toe aan de allertrouwste zorg van hem die de hemel bestuurt. Hij die wolken, lucht en winden hun weg, hun loop en hun baan geeft, zal ook wel wegen vinden waarlangs uw voet kan gaan.
29. (Marcus 14: 61b-65) Evangelist: Da fraget ihn der Hohepriester abermal und sprach zu ihm: Pontifex: Bist du Christus, der Sohn des Hochgelobten? Evangelist: Jesus sprach: Jesus: Ich bin's, und ihr werdet sehen des Menschen Sohn sitzen zur rechten Hand der Kraft, und kommen auf des Himmels Wolken. Evangelist: Da zerriß der Hohepriester seine Kleider und sprach: Pontifex: Was dürfen wir weiter Zeugen? Ihr habt gehöret die Gottes-lästerung! Was dünket euch? Evangelist: Sie aber verdammten ihn alle, daß er des Todes schuldig wäre. Da fingen an etliche ihn zu verspeien und mit Fäusten zu schlagen und zu ihm zu sagen: KOOR: Weissage uns! Evangelist: Und die Knechte schlugen ihn ins Angesicht.	Toen stelde de hogepriester hem opnieuw een vraag en zei: Bent u Christus, de zoon van de Hooggeprezene? Jezus zei: Dat ben ik, en u zult de mensenzoon zien, zittend aan de rechterhand van de Machtige en komend op de wolken van de hemel. Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Wat hebben we nog verdere getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord, wat vindt u? En ze vervloekten hem allemaal en zeiden dat hij de doodstraf verdiende. En sommigen begonnen hem te bespuwen en met hun vuisten te slaan en ze zeiden tegen hem: Profeteer dan! En de knechten sloegen hem in zijn gezicht.
30. KORAAL: Du edles Angesichte, dafür sonst schrickt und scheut das grosse Weltgerichte, wie bist du so bespeit, wie bist du so erbleichet, wer hat dein Augenlicht, dem sonst kein Licht nicht gleichet, so schändlich zugericht't?	O edel gelaat, waarvoor anders de hele wereld vreest en schroomt, hoe komt u zo bespuwd, hoe komt u zo bleek, wie heeft het licht van uw ogen dat met geen enkel licht te vergelijken is, zo schandelijk toegetakeld?
31. (Marcus 14: 66-72) Evangelist: Und Petrus war da nieder im Palast, da kam des Hohenpriesters Mägde eine, und da sie sahe Petrum sich wärmen, schauet sie ihn an und sprach: Ancilla: Und du warest auch mit Jesu von Nazareth! Evangelist: Er leugnete aber und sprach: Petrus: Ich kenne ihn nicht, weiß auch nicht, was du sagest. Evangelist: Und er ging hinaus in den Vorhof; und der Hahn krähet. Und die Magd sahe ihn, und hub abermal an zu sagen zu den'n die dabei stunden: Ancilla: Dieser ist der einer! Evangelist: Und er leugnet abermal; und nach einer kleinen Weile sprachen abermal zu Petro, die dabei stunden: KOOR: Wahrlich, du bist der einer; denn du bist ein Galiläer und deine Sprache lautet gleich also. Evangelist: Er aber fing an sich zu verfluchen und schwören: Petrus: Ich kenne des Menschen nicht, von dem ihr redet. Evangelist: Und der Hahn krähet zum andernmal. Da gedachte Petrus an das Wort, das Jesus zu ihm saget: Ehe der Hahn zweimal krähet, wirst du mich dreimal verleugnen. Und er hub an zu weinen.	En Petrus zat daar in het paleis, toen kwam er een van de dienstmeisjes van de hogepriester, en toen ze zag dat Petrus zich daar zat te warmen, keek ze hem aan en zei: (Dienstmeisje:) Jij was ook bij Jezus van Nazareth! Maar hij ontkende het en zei: Ik ken hem niet en ik weet ook niet wat je zegt. En hij ging naar de voorhof en de haan kraaide. En het dienstmeisje zag hem en zei tegen de omstanders: Hij hoort er ook bij! En hij ontkende het opnieuw en na een poosje zeiden de omstanders weer tegen Petrus; Werkelijk, jij hoort er ook bij; want je bent een Galileeër, en zo klinkt je accent ook. Toen begon hij zichzelf te vervloeken en te zweren: Ik ken de man niet over wie jullie praten. En opnieuw kraaide de haan. Toen herinnerde Petrus zich de woorden die Jezus tegen hem had gezegd: Voordat de haan tweemaal kraait, zul je mij driemaal verloochenen. En hij barstte in huilen uit.
32. KORAAL: Herr, ich habe missgehandelt, ja mich drückt der Sünden Last, ich bin nicht den Weg gewandelt, den du mir gezeiget hast, und jetzt wollt ich gern aus Schrekken mich vor deinem Zorn verstekken.	Heer, ik heb kwaad gedaan, ja, de last van de zonden drukt op mij, ik heb niet de weg bewandeld die u mij hebt gewezen, en nu zou ik mij graag uit angst voor uw toorn willen verbergen.
33. (Marcus 15: 1-14) Evangelist: Und bald am Morgen hielten die Hohenpriester einen Rat mit den Ältesten und Schriftgelehrten, dazu der ganze Rat, und banden Jesum und führeten ihn hin und überantworteten ihn Pilato, und Pilatus fraget ihn: Pilatus: Bist du der König der Juden? Evangelist: Er antwortete und sprach: Jesus: Du sagests. Evangelist: Und die Hohenpriester beschuldigten ihn hart. Pilatus aber fragte ihn abermals und sprach: Pilatus: Antwortest du nichts? Siehe, wie hart sie dich verklagen! Evangelist: Jesus aber antwortete nichts mehr, also, daß sich auch Pilatus verwunderte. Er pflegte aber, ihnen auf das Osterfest einen Gefangenen loszugeben, welchen sie begehrten. Es war aber einer, genannt Barrabas, gefangen mit den Aufrührischen, die im Aufruhr einen Mord begangen hatten. Und das Volk ging hinauf und bat, daß er tät, wie er pfleget. Pilatus aber antwortet ihnen: Pilatus: Wollt ihr, daß ich euch den König der Juden los gebe. Evangelist: Denn er wusste, daß ihn die Hohenpriester aus Neid überantwortet hatten. Aber die Hohenpriester reizeten das Volk, daß er ihnen viel lieber Barrabam los gebe. Pilatus aber antwortet wiederum und sprach: Pilatus: Was wollt ihr denn, das ich tue dem, den ihr schuldiget, er sei ein König der Juden? Evangelist: Sie schreien abermals: KOOR: Kreuzige Ihn ! Evangelist: Pilatus aber sprach zu ihnen: Pilatus: Was hat er denn Übels getan? Evangelist: Aber sie schreien noch vielmehr: KOOR: Kreuzige Ihn !	En in de ochtend beraadslaagden de hogepriesters met de oudsten en de schriftgeleerden en de hele raad, en ze boeiden Jezus en namen hem mee en leverden hem over aan Pilatus, en Pilatus vroeg hem: Bent u de koning van de Joden? Hij antwoordde: U zegt het. En de hogepriesters beschuldigden hem zwaar. En Pilatus vroeg hem: Geeft u geen antwoord? Kijk toch hoe zwaar ze u beschuldigen. Maar Jezus gaf geen antwoord meer, zodat ook Pilatus verbaasd was. Nu was hij gewoon op het paasfeest een gevangene naar hun keuze vrij te laten. En er was er één, Barabbas genaamd, die gevangen was genomen met de oproerlingen die tijdens het oproer een moord hadden gepleegd. En het volk stroomde toe en vroeg hem te doen wat hij gewend was. En Pilatus antwoordde: Willen jullie dat ik de koning van de Joden vrijlaat? Want hij wist dat de hogepriesters hem uit afgunst hadden overgeleverd. Maar de hogepriesters hitsten het volk op om te zeggen dat hij maar liever Barabbas moest vrijlaten. En Pilatus antwoordde: Wat willen jullie dan dat ik doe met de man die jullie ervan beschuldigen dat hij een koning van de Joden is? Ze schreeuwden: Kruisig hem! En Pilatus vroeg hen: Wat heeft hij dan voor kwaad gedaan? Maar ze schreeuwden nog veel harder: Kruisig hem!
34. Aria (S): Angenehmes Mord-Geschrey! Jesus soll am Kreuze sterben, Nur damit ich vom Verderben Der verdammten Seelen frey, damit mir Kreuz und Leiden Sanfte zu ertragen sey.	Aangenaam moordgeschreeuw! Jezus moet aan het kruis sterven alleen maar opdat mijn vervloekte ziel wordt verlost van de ondergang, opdat ik kruis en leed gemakkelijk kan dragen.
35. (Marcus 15: 15-19) Evangelist: Pilatus aber gedachte dem Volk genug zu tun, und gab ihnen Barrabam los und überantwortet ihnen Jesum, dass er gegeisselt und gekreuziget würde. Die Kriegesknechte aber führeten ihn hinein in das Richthaus und riefen zusammen die ganze Schar und zogen ihm einen Purpur an, und flochten eine Dornenkrone und setzten sie ihm auf. Und fingen an, ihn zu grüssen. KOOR: Gegrüsset seist du, der Juden König! Evangelist: Und schlugen ihm das Haupt mit dem Rohr und verspeieten ihn und fielen auf die Knie und beteten ihn an.	En Pilatus wilde het volk tegemoetkomen en liet Barabbas vrij en gaf Jezus aan hen over om hem te laten geselen en kruisigen. En de soldaten brachten hem naar het gerechtsgebouw en riepen de hele bende bij elkaar en trokken hem een purperen kleed aan en vlochten een doornenkroon en zetten hem die op. En ze begonnen hem te groeten. Wees gegroet, koning van de Joden! En ze sloegen hem op zijn hoofd met een rietstengel en bespuwden hem en vielen op hun knieën en aanbaden hem.
36. KORAAL: Man hat dich sehr hart verhöhnet, dich mit grossem Schimpf belegt, und mit Dornen gar gekrönet. Was hat dich dazu bewegt? Daß du möchtest mich ergötzen, mir die Ehrenkron aufsetzen. Tausend, tausendmahl sei dir, liebster Jesu, Dank dafür!	Ze hebben u erg hard bespot, u lelijk uitgescholden, en zelfs met doornen gekroond. Wat heeft u daartoe bewogen? Dat u mij genoegen wilde doen, mij de erekroon wilde opzetten. Duizend, duizendmaal, liefste Jezus, dank ik u daarvoor!
37. (Marcus 15: 20-24) Evangelist: Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Purpur aus und legten ihm seine eigenen Kleider an und führeten ihn hinaus, daß sie ihn kreuzigten und zwangen einen, der vorüber ging, mit Namen Simon von Cyrene, der vom Felde kam, (der ein Vater war, Alexandri und Ruffi,) daß er ihm das Kreuz nachtrüge. Und sie brachten ihn an die Stätte Golgatha, das ist verdolmetscht Schädelstätt. Und sie gaben ihm Myrrhen in Wein zu trinken, und er nahm's nicht zu sich. Und da sie ihn gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider und warfen das Los drum, welcher was überkäme.	En toen ze hem hadden bespot, trokken ze hem het purperen kleed uit en ze deden hem zijn eigen kleren aan en namen hem mee om hem te kruisigen, en ze dwongen een voorbijganger met de naam Simon van Cyrene, die van het veld kwam (hij was de vader van Alexander en Rufus) om het kruis achter hem aan te dragen. En ze brachten hem naar Golgota, in onze taal Schedelplaats geheten. En ze gaven hem mirre in wijn te drinken maar hij dronk het niet. En toen ze hem hadden gekruisigd, verdeelden ze zijn kleren en lootten erom wie wat zou krijgen.
38. KORAAL: Das Wort sie sollen lassen stahn, und kein Dank darzu haben: Er ist bei uns wohl auf dem Plan, mit seinem Geist und Gaben. Nehmen sie uns den Leib, Gut, Ehr, Kind und Weib, laß fahren dahin, sie haben's kein Gewinn, das Reich Gotts muß uns bleiben.	Het woord moeten ze laten staan zonder daarvoor bedankt te worden: Hij verschijnt aan ons met zijn geest en zijn gaven. Als ze ons beroven van ons lichaam, van goed, eer, kind en vrouw, trek het je niet aan, het levert hun niets op, wij behouden het rijk van God,
39. (Marcus 15: 25-34) Evangelist: Und es war um die dritte Stunde, da sie ihn kreuzigten. Und es war oben über ihm geschrieben, was man ihm Schuld gab, nämlich 'Ein König der Jüden.' Und sie kreuzigten mit ihm zween Mörder, einen zu seiner Rechten und einen zur Linken. Da ward die Schrift erfüllet, die da saget: 'Er ist unter die übeltäter gerechnet.' Und die vorüber gingen, lästerten ihn und schüttelten ihre Häupter und sprachen: KOOR: Pfui dich, wie fein zerbrechtst du den Tempel, und bauest ihn in dreien Tagen. Hilf dir nun selber, und steig herab vom Kreuze! Evangelist: Desselben gleichen die Hohenpriester verspotteten ihn untereinander, sammt den Schriftgelehrten und sprachen: KOOR: Er hat andern geholfen, und kan ihm selber nich helfen. Ist er Christus und König in Israel, so steige er nun vom Kreuze, daß wir sehen und gläuben. Evangelist: Und die mit ihm gekreuziget waren, schmäheten ihn auch. Und nach der sechsten Stunde ward eine Finsternis über das ganze Land, bis um die neunte Stunde; und um die neunte Stunde rief Jesus laut, und sprach: Jesus: Eli, Eli, lama asabthani? Evangelist: Das ist verdolmetsch't: Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen?	En het was rond het derde uur toen ze hem kruisigden. En boven hem stond geschreven waarvan hij was beschuldigd, namelijk 'een koning van de Joden'. En ze kruisigden met hem twee moordenaars, één rechts van hem en één links. Daarmee werd de Schrift vervuld die zegt: 'Hij is onder de misdadigers geteld.' En de voorbijgangers scholden hem uit en schudden het hoofd en zeiden: Schaam je, jij die de tempel mooi afbreekt en hem in drie dagen weer opbouwt. Help nu maar jezelf, en kom van het kruis! En evenzo spotten de hogepriesters onder elkaar met hem, en ook de schriftgeleerden en ze zeiden: Anderen heeft hij geholpen, maar zichzelf kan hij niet helpen. Als hij Christus is en koning in Israël, laat hij dan van het kruis af komen, zodat wij het zien en geloven. En ook zij die met hem waren gekruisigd beschimpten hem. En na het zesde uur kwam er duisternis over het hele land tot aan het negende uur; en rond het negende uur riep Jezus luid: Eli, Eli, lama asabthani? Dat is in onze taal: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?
40. KORAAL: Keinen hat Gott verlassen, der ihm vertraut allzeit. und ob ihn gleich viel hassen, geschieht ihm doch kein Leid. Gott will die Seinen schützen, zuletzt erheben hoch, und geben, was ihn'n nützet, hier zeitlich und auch dort.	God heeft nooit iemand verlaten die op hem vertrouwt. Ook al haten velen hem, hem overkomt toch geen kwaad. God wil de zijnen beschermen, en aan het eind hoog verheffen en geven wat goed voor hen is, hier op aarde en ook daarginds.
41. (Marcus 15: 35-37) Evangelist: Und etliche, die dabei stunden, da sie das höreten, sprachen sie: KOOR: Siehe, er rufet dem Elias. Evangelist: Da lief einer und füllet einen Schwamm mit Essig und steckte ihn auf ein Rohr und tränket ihn und sprach: Soldat: Halt, laßt sehen, ob Elias komme und ihm helfe. Evangelist: Aber Jesus schrie laut und verschied.	En sommige omstanders die dat hoorden, zeiden: Kijk, hij roept Elia. Toen drenkte iemand snel een spons in zure wijn en stak die op een rietstengel en gaf hem te drinken en zei: Wacht, laten we kijken of Elia hem komt helpen. En Jezus schreeuwde luid en gaf de geest.
42. Aria (B): Welt und Himmel nehmt zu Ohren Jesus schreiet über laut. Allen Sündern sagt er an, Daß er nun genug getan, Daß das Eden aufgebaut Welches wir zuvor verlohren. KORAAL (S): Jesu, deine Passion Ist mir lauter Freude, Deine Wunden, Kron und Hohn Meines Herzens Weide; Meine Seel auf Rosen geht, Wenn ich dran gedenke, In dem Himmel eine Stätt Mir deswegen schenke.	Aarde en hemel, luister, Jezus schreeuwt zeer luid. Hij zegt tegen alle zondaren dat hij nu genoeg heeft gedaan, dat het Eden is opgebouwd dat wij eerder waren kwijtgeraakt. Jezus, uw lijden is louter vreugde voor mij, uw wonden, kroon en hoon voeden mijn hart; mijn ziel wandelt over rozen als ik eraan denk, geef mij daarom een plek in de hemel.
43. (Marcus 15: 38-45) Evangelist: Und der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stück, von oben an bis unten aus. Der Hauptmann aber, der dabei stund ihm gegenüber und sahe, daß er mit solchem Geschrei verschied, sprach er: Centurio: Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen! Evangelist: Und es waren auch Weiber da, die von fern solches schaueten, unter welchen waren Maria Magdalena und Maria des kleinen Jacobs und Joses Mutter und Salome, die ihm auch nachgefolget, da er in Galiläa war, und gedienet hatten, und viel andere, die mit ihm hinauf gen Jerusalem gegangen waren. Und am Abend, dieweil es der Rüsttag war, (welcher ist der Vorsabbath) kam Joseph von Arimathia, ein ehrbarer Ratsherr, welcher auch auf das Reich Gottes wartete; der wagt's und ging hinein zu Pilato und bat um den Leichnam Jesu. Pilatus aber verwundert' sich, daß er schon tot war, und rief den Hauptmann, und fraget ihn, ob er schon gestorben wäre; und als er's erkundet von dem Hauptmann, gab er Joseph den Leichnam.	En het gordijn in de tempel scheurde in tweeën, van boven tot onder. En de commandant die tegenover hem stond en zag dat hij met zulk geschreeuw de geest gaf, zei: Waarlijk, hij was Gods zoon! En er waren daar ook vrouwen, die van verre toekeken, en onder hen waren Maria Magdalena en Maria de moeder van de kleine Jacob en van Joses, en Salome; zij waren ook volgelingen van hem geweest toen hij in Galilea was en hadden hem gediend, en er waren veel anderen die met hem mee waren gegaan naar Jeruzalem. En 's avonds, omdat het Voorbereidingsdag was (dat is de dag vóór de sabbat), kwam Jozef van Arimathea, een achtenswaardige raadsheer, die ook het rijk van God verwachtte; die waagde het om naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen. En Pilatus was verbaasd dat hij al dood was en hij liet de commandant komen en vroeg hem of hij al gestorven was; en toen hij het van de commandant had gehoord, gaf hij Jozef het lichaam.
44. KORAAL: O Jesu du, mein Hilf und Ruh, ich bitte dich mit Tränen: Hilf, daß ich mich bis ins Grab nach dir möge sehnen!	O Jezus, mijn hulp en mijn rust, ik vraag u in tranen: Help mij dat ik tot in het graf naar u mag verlangen!
45. (Marcus 15: 46-47) Evangelist: Und er kaufte ein Leinwand und nahm ihn ab und wikkelt' ihn in die Leinwand und legte ihn in ein Grab, das war in einen Felsen gehauen, und wälzte einen Stein vor des Grabes Tür. Aber Maria Magdalena und Maria Joses schaueten zu, wo er hingeleget ward.	En hij kocht linnen en haalde hem van het kruis en wikkelde hem in het linnen en legde hem in een graf dat in een rots was uitgehouwen, en wentelde een steen voor de ingang van het graf. En Maria Magdalena en Maria van Joses keken toe waar hij werd neergelegd.
46. KOOR: Bey deinem Grab und Leichenstein Will ich mich stets mein Jesu weiden, und über dein verdienstlich Leiden, Von Herzen froh und dankbar seyn. Schau, diese Grabschrift soll'st du haben: Mein Leben kömmt aus deinem Tod, Hier hab ich meine Sünden-Noth Und Jesum selbst in mich begraben.	Bij uw graf en lijksteen wil ik steeds van u, mijn Jezus, genieten, en om uw verdienstelijk lijden van harte blij en dankbaar zijn. Kijk, dit grafschrift moet u krijgen: Mijn leven komt uit uw dood, hier heb ik mijn zondennood en Jezus zelf in mij begraven.
	(Nederlandse vertaling: Ria van Hengel)

Johann Sebastian Bach: MARKUS-PASSION (BWV 247, 1731)