Bestaat interdisciplinaire wetenschap?


1. Vooraf
2. Praktijk
3. Theorie - discipline
4. Inter-disciplinaire relaties
5. Praktische wetenschap
6. Interdisciplinariteit
7. en voorts
Eduard van Hengel
lsg Toegepaste Filosofie
20 april 2000

1. Vooraf

Ik zou de reflexiviteit van mijn verhaal tekort doen als ik niet begon met enkele reflecties over het verhaal dat komen gaat:

1. De titel van deze bijeenkomst, 'Bestaat er een interdisciplinair wetenschappelijke methode' is door de organisatoren bedacht nadat ik mijn verhaal schreef. Ik zal die vraag niet behandelen, dat kunt U zelf wel. Het antwoord moet immers luiden - zo weten wij op zijn minst sinds Feyerabend - : NEE, want er bestaat ook al geen wetenscháppelijke methode. Alles wat ooit door wetenschapsfilosofen als methodische regel is aangemerkt, is wel in de praktijk met succes overtreden door gerenommeerde wetenschappers in voorbeeldige prestaties. In de wetenschap is alles geoorloofd wat door de vakgenoten wordt aanvaard. Vandaar mijn eerste stelling:

 1. Er bestaat geen, en zeker geen interdisciplinaire, wetenschappelijke methode.
Toch valt er, vanuit een wat bescheidener wetenschapsfilosofisch perspectief nog wel wat op te merken.

2. Mijn titel luidt daarom: 'Bestaat interdisciplinaire wetenschap of onderzoek?'. Ook daarop zal het antwoord 'NEE' luiden, maar (om Wim Kayzer te plagiëren) 'dat weten wij nu nog niet'.

3. Ik koester overigens geen polemische bedoelingen, al zullen er onderweg enkele toch wel aardige stellingen voorbij komen. Het is vooral mijn bedoeling een analytisch kader en een aantal begrippen aan te reiken die het spreken over interdisciplinariteit kunnen vergemakkelijken. Idealiter zouden wij na vandaag over de aard en de wenselijkheid van relaties tussen disciplines kunnen spreken zonder het woord 'interdisciplinair' te gebruiken. Dat zou m.i. veel verhelderen, maar waarschijnlijk een te forse disciplinering van de discussie vergen.

4. De begripsverheldering die een filosoof kan bieden is natuurlijk geen doel op zichzelf, maar heeft een maatschappelijk belang: hij beoogt het analytische onderscheid tussen waarden en feiten transparant te houden in praktische activiteiten (zoals het doen van praktisch gericht onderzoek) waarin deze onvermijdelijk met elkaar vermengd worden. Eisen van democratie en wetenschappelijke onafhankelijkheid vergen om dit onderscheid scherp te houden: waarden (normen, doelen etc., beantwoordend aan criteria van juistheid) moeten uiteindelijk op maatschappelijke consensus berusten en in democratische procedures gerechtvaardigd worden, terwijl feiten (voorspellingen, technische effectiviteit, beantwoordend aan criteria van waarheid) onafhankelijk van heersende maatschappelijke waarden gerechtvaardigd kunnen worden ten overstaan van wetenschappelijke gemeenschappen. Verwaarlozing van het onderscheid tussen waarden en feiten leidt tot één van twee complementaire maatschappelijke pathologieën:
- technocratie: wetenschappers gaan beslissen over kwesties waarin de democratie bevoegd is, dan wel
- politisering of ideologisering van wetenschap: onopgemerkte vermenging van wetenschap met waarden waardoor deze speelbal wordt van maatschappelijke controverses, haar publieke geloofwaardigheid, onafhankelijkheid en kritisch-innovatieve functie verliest, waarmee de 'kip met de gouden eieren' wordt geslacht.

 2. Wetenschap gaat over feiten, verklaringen en voorspellingen, de democratie over waarden, normen en doelen. Waar deze twee domeinen niet worden onderscheiden dreigt ideologisering van wetenschap of technocratisering van de democratie.
De maatschappelijke relevantie van de hier voorgestelde filosofische analyse is dus: het bewaken van de institutionele grenzen van het in moderne maatschappijen uitgedifferentieerd subsysteem 'wetenschap', dat evenwel voor (een - in Wageningen groot - deel van) haar maatschappelijke legitimatie is aangewezen op het aanleveren van praktisch toepasbare kennis.

5. Ik analyseer interdisciplinariteit daarom als activiteit die zich afspeelt ergens op het continuüm dat loopt van ideale, zuivere academische wetenschap, kennisverwerving zonder enig praktisch doel aan de ene kant tot aan vormen van praktisch maatschappelijk handelen, met meer of minder wetenschappelijke ondersteuning aan de andere kant. Daartussenin: allerlei mengvormen, waaronder interdisciplinaire, die in Wageningen plaats vinden, met meer of minder disciplinaire binding en praktische relevantie. Zie het volgende schema.

Dat beide schuine lijnen niet in de hoekpunten ontspringen drukt uit dat er in principe theorieloze praktijk en niet-praktisch gerichte wetenschap bestaat. Wetenschappelijke kennis en landbouwkundige relevantie zijn echter schering en inslag van wat in Wageningen wordt geweven.

6. Ik maak nog enkele vooronderstellingen:
- Ik veronderstel dat een betere aansluiting tussen wetenschap en praktijk het motief vormt voor de oproepen tot interdisciplinariteit. Dat is niet vanzelfsprekend; er blijken ook níet praktisch georiënteerde (binnenwetenschappelijke, verklaringsgerichte of empirie genererende) vormen van interdisciplinariteit te bestaan. Aan interdisciplinariteit-als-doel-op-zich gaan we voorbij.
- Ik geef van interdisciplinariteit etc. geen definitie vooraf (maar kan mij globaal vinden in de omschrijvingen van Jan de Wilt, twee weken geleden) maar bespreek diverse activiteiten waarin dat begrip betekenis zou kunnen hebben.
- Een filosofische beschouwing beziet interdisciplinariteit niet primair als een sociaal-psychologisch, organisatorisch of management-probleem maar als een cognitieve kwestie: betreffende de aard en kwaliteit van de gegenereerde kennis en de omgang met (disciplinaire) kennisbestanden.
- We beperken onze bespreking in eerste aanleg tot natuurwetenschappen ('kleine interdisciplinariteit') om de discussie niet bij voorbaat te belasten met de specifieke problemen van (toegepaste) sociale wetenschappen.

2. Praktijk

We beginnen ons onderzoek aan de kant.van het praktisch handelen.
Neem een gemeentelijk milieuambtenaar die wordt geconfronteerd met klachten over pesticidengebruik in het openbaar groenbeheer. Hij/zij zal in korte tijd informatie verzamelen over de gebruikte pesticiden, hun toxiciteit, welke alternatieven er zijn, de economische haalbaarheid daarvan, hij zal andere beplantingsschema's overwegen en de mogelijkheden voor mechanische onkruidbestrijding, etc. Op een vanzelfsprekende manier hanteert en integreert hij chemische, toxicologische, biologische, plantenteeltkundige, technische, economische, sociale en politiek-strategische kennis: een interdisciplinaire prestatie van formaat en tegelijk: niets bijzonders. Alleen: dit is geen wetenschappelijk onderzoek maar wetenschapstoepassing, hier wordt praktisch handelen voorbereid. De resultaten van dit werk hebben geen wetenschappelijke status, ze worden niet gepubliceerd noch aan enig wetenschappelijk forum ter toetsing voorgelegd maar uitsluitend beoordeeld op hun praktisch (evt. politiek) succes. De uitkomst van dit 'onderzoek' claimt ook geen 'waarheid' of algemene geldigheid, er wordt één uniek, lokaal en sociaal gesitueerd concreet probleem opgelost.
 3. Wetenschapstoepassing is geen wetenschappelijk onderzoek.
Wat deze ambtenaar (en ieder die in praktische contexten werkzaam is) onderscheidt van een wetenschappelijk onderzoeker is niet zozeer zijn, door diverse disciplines gefourneerde kennis van feiten en effectieve technieken als wel zijn in die praktijk ontwikkeld (en aldaar permanent getoetst) oordeelsvermogen: een normatieve, niet-wetenschappelijke competentie die onder meer omvat te kunnen vaststellen welke (wetenschappelijk gefundeerde, maar ook andere) informatie in de betreffende praktische handelingssituatie nuttig, waardevol, relevant, geschikt, aangepast, betrouwbaar, adequaat etc. is. Dat waardeoordeel van een praktijk over de geschiktheid, relevantie etc. van een stuk wetenschappelijke kennis berust op haar gebleken voorspellend succes met betrekking tot in die praktijk relevante verschijnselen.
 4. Praktisch handelen vereist een (buiten-wetenschappelijk) waardeoordeel over de geschiktheid, relevantie, adequaatheid, bruikbaarheid etc. van wetenschappelijk kennisaanbod.
Locale common-sense fungeert hier als het universele bindmiddel voor disjuncte brokken kennis.
 5. Locale common-sense: een universeel bindmiddel voor heterogene kennisfragmenten.
Illustratief is hier de kwestie van de risico's van verspreiding van genetisch gemanipuleerde organismen in de vrije natuur. Zowel moleculair biologen als ecologen hebben een wetenschappelijke benadering in de aanbieding, waarmee zij de praktijk uitnodigen het nieuwe probleem te beschouwen als analoog aan een in het eigen paradigma bekend probleem. Het eerste perspectief ziet weinig risico's want uitwisseling van genen tussen soorten is in de natuur gebruikelijk, zolang de selectieve natuurlijke omgeving niet verandert kan er niks gebeuren. Het tweede perspectief ziet daarentegen grote risico's want kent genoeg voorbeelden waar nieuwe, uitheemse soorten andere verdrongen en hele ecosystemen te gronde richtten, zonder dat dit op grond van genetische constitutie kan worden voorspeld. De (wetenschappelijke) vraag wie gelijk heeft of wat 'waar' is, is (voorlopig nog) niet decideerbaar. Onafhankelijk daarvan is duidelijk dat een handelingspraktijk moet kiezen voor de deskundigen die het best in staat blijken de maatschappelijk relevante verschijnselen te beschrijven, verklaren, voorspellen.

3. Theorie - discipline

Kijken we vervolgens naar het andere extreem van onze theorie/praktijk-schaal: de zuivere of academische wetenschap (chemie, natuurkunde, biologie etc.). Die is, naar zijn aard disciplinair georganiseerd waarbij we disciplines opvatten als Kuhniaanse paradigma's: als kleinste eenheid van wetenschappelijke kennis vormt een discipline een coherente sociaal-cognitieve structuur, gespecialiseerd in het onderzoek naar de geldigheid van ondubbelzinnige beweringen.
Enerzijds, sociaal gezien, is een discipline een hiërarchisch gestructureerde sociale groep (studenten, onderzoekers, peers, instituten, gereguleerde toetreding, bladen, congressen) of een 'praktijk' met als kernaktiviteit de onderlinge kritiek en evaluatie van wetenschappelijke resultaten, die borg staat voor validering van 'universele' kennisclaims, d.w.z. onafhankelijk van sociaal bepaalde en lokaal gesitueerde waardeoordelen en praktische belangen.
Anderzijds, vanuit cognitief gezichtspunt vormen disciplines / paradigma's unieke, succesvolle (n.l. in het genereren van nieuwe kennis) combinaties van

- concepten en centrale theorieën die door niemand worden betwijfeld zolang ze vruchtbaar zijn in het genereren van toetsbare en grensverleggende claims en hypotheses aan de frontlijn van het vakgebied;
- een karakteristiek object of domein van verschijnselen dat m.b.v. genoemde theorieën en concepten geordend en verklaard kan worden;
- gestandaardiseerde, intersubjectief controleerbare methoden van waarneming, toetsing, hypothesevorming en evaluatie, etc. ('how the job has to be done')
- filosofische en metafysische veronderstellingen over structuur van de werkelijkheid: over oorzaak en gevolg, en dat gassen kunnen worden beschouwd als bewegende puntmassa's, hemellichamen als vallende appels en genen als macro-moleculen, etc.
- een heuristiek: waar de interessante problemen liggen en hoe die moeten worden aangepakt. Bij een academische discipline is die heuristiek intern, de discipline genereert zijn eigen vraagstellingen, daarin zetelt de eigendynamiek van die discipline en de autonome groei van kennis.
Disciplines vormen unieke combinaties van deze elementen: van sterren kun je de omloopsnelheid bepalen, maar de golflengte van woelratten of de viscositeit van biggen zijn zinloze vraagstellingen.

Disciplines zijn dus kennis-construerende praktijken die worden bijeengehouden door o.m. normatieve gezichtspunten die verkozen zijn omdat ze een coherent geheel van kennis ontsluiten. De intrinsieke 'normen' van een wetenschappelijke discipline zijn dus regulatieve of constitutieve normen die, zoals de regels van het schaakspel, slechts definiëren wat tot het spel behoort zonder de uitkomst te determineren.

Het specifieke, gesloten karakter van paradigma's impliceert dat de verschillende disciplinaire kennis-constructies onderling radicaal heterogeen en incommensurabel zijn: tussen beweringen van diverse disciplines bestaat conflict noch overeenstemming, zij werpen slechts een verschillend licht op de werkelijkheid.
Wetenschap is dus naar haar aard (d.w.z. in constitutieve zin: daarzonder geen wetenschap) verkaveld tot een archipel van intern homogene en coherente paradigma's die echter onderling heterogeen, verschillend en niet tot elkaar te herleiden zijn.

 6. Wetenschap bestaat uit een archipel van disciplines / paradigma's: unieke, onderling onvergelijkbare combinaties van concepten, objecten, methoden, veronderstellingen en heuristiek.
Over een verschijnsel als 'bronst' bijvoorbeeld kunnen ons veel disciplines informeren:
- ecologen vestigen de aandacht op seizoensfactoren,
- ethologen op oorzaken in het organisme,
- endocrinologen wijzen op hormonale gebeurtenissen,
- evolutiebiologen zoeken verklaringen in termen van aanpassing en voortplantingssucces, enzovoorts. Wie dat allemaal weet is veel wijzer geworden, maar zijn kennis blijft een optelsom van fragmentarische inzichten en geen geïntegreerde cognitieve synthese, het totaalbeeld heeft geen propositioneel karakter en derhalve ook geen wetenschappelijke status, het is als zodanig bewijsbaar noch falsifieerbaar. Opnieuw blijkt de voor-wetenschappelijke lijm van de common-sense nodig om aan wetenschappelijk inzicht betekenis te geven. De onmiskenbare eenheid van de wereld kan dus ook niet worden gerepresenteerd in één coherent, wetenschappelijk wereldbeeld dat 'de werkelijkheid in zijn totaliteit' bespreekt. Wetenschappelijke kennisbrokken passen allerminst als puzzelstukjes ineen. De hunkering naar een 'Eenheid der wetenschap' (Unified Science), de 'monistische' droom van de positivisten van de Wiener Kreis, is misleidend maar lijkt in het moderne, politiek-correcte interdisciplinariteitsvertoog wel eens een nieuwe aflevering te beleven.

Wetenschappelijke en dus disciplinaire kennis-produkten ontlenen hun maatschappelijke bruikbaarheid aan het feit dat ze universeel inzetbaar zijn, overal waar die disciplinaire zienswijze als aanvaardbare vereenvoudiging van de werkelijkheid wordt beschouwd. De werkelijkheid waarin wij leven is dus altijd over-complex ten opzichte van iedere disciplinaire beschrijving ervan, en praktische handelingsproblemen zijn en blijven altijd trans-disciplinair d.w.z. categorisch complexer dan welke multidisciplinaire optelsom of interdisciplinaire integratie van wetenschappelijke kennis dan ook.

 7. ‘De wereld' c.q. een handelingssituatie is altijd complexer dan welke (optelsom of integratie van) wetenschappelijke kennis dan ook. (Trans-disciplinair)
Disciplines zijn dus te waarderen als produktieve analytische reducties of nuttige blikvernauwingen: ze leveren betrouwbare, intersubjectief getoetste kennis maar ten koste van een radicale vereenvoudiging van de werkelijkheid. Hun eenzijdigheid is tegelijk kracht en zwakte. Verwetenschappelijking van de samenleving, in cognitieve zin door het toelaten van wetenschappelijke begrippen in publieke diskussies of in technische zin door gebruik van technologieën in produktiepraktijken is dan ook een kosten/baten-kwestie: de voordelen van precisie, systematiek, consistentie, intersubjectieve betrouwbaarheid, universele geldigheid en reproduceerbaarheid moeten opwegen tegen de nadelen van abstractie, idealisering en complexiteitsreductie, fragmentatie en esoterisch jargon.
 8. Verwetenschappelijking heeft kosten en baten.

4. Inter-disciplinaire relaties

Het voorgaande is overigens niet in strijd met het functioneren van talloze interdisciplinaire relaties in de wetenschapsbeoefening, zelfs in haar meest academische vormen, maar heeft wel gevolgen voor de precieze aard van die relaties. Het meest in het oog springen de verschijnselen 'zoeklichttheorieën' en 'theoriegeladen waarneming' die in de wetenschapsfilosofie van het kritisch rationalisme (Popper) werden erkend. Vrijwel elke empirische wetenschap heeft behoefte aan een onbetwistbare basis van feitenmateriaal om haar eigen, interessante en controversiële hypothesen en theorieën te toetsen, en vrijwel alle disciplines maken voor de productie van dat feitenmateriaal gebruik van de rijpe, goed-gefundeerde en geteste theorieën en concepten uit andere, meer elementaire disciplines: astronomen gebruiken optica, moleculair biologen fysische meetmethoden, sociologen gebruiken statistische technieken, archeologen de C-14-methode en historici de dendrochronologie. Denk ook aan de rol die formele wetenschappen als wiskunde, logica, cybernetica en informatietheorie in vele andere disciplines spelen. Je zou dat instrumentele interdisciplinariteit kunnen noemen.
Tot de gedeelde achtergrond-consensus, de voor-wetenschappelijke maar productieve 'common-sense' van een disciplinaire gemeenschap behoort blijkbaar het waardeoordeel dat de met de betreffende meetmethoden gegenereerde feiten een geschikte, betrouwbare, adequate representatie van het onderzochte domein van verschijnselen bieden. Als collectief onderhouden disciplines dus veelal eenzelfde, op praktisch nut gebaseerde gebruikersrelatie tot andere disciplines als we bij de gemeenteambtenaar tegenkwamen. De door de toeleverende hulpwetenschap aangeboden feiten en theorieën moeten in die discipline uiteraard een niet-omstreden status hebben, want de waarheid ervan kan in de ontvangende discipline niet worden besproken. De moleculair-biologische theorie die in de DNA-fingerprinting technologie zit verstopt kan niet worden getoetst door de ecologen ('Hoe promiscue is de pimpelmees'): zij gebruiken deze techniek als onderzoekinstrument zoals de moleculair-biologen hun meetapparatuur niet kunnen begrijpen. Alleen in de pré-paradigmatische ontstaansfase van een nieuwe discipline kan controverse bestaan over de geschiktheid van bepaalde methoden, zoals traditionele genetici in de jaren '50 groot bezwaar maakten tegen de introductie van röntgen-diffractie-apparatuur in biologische laboratoria.
Zoals een discipline zich empirisch materiaal verschaft met behulp van andere disciplines, zo kan zij andere disciplines ook gebruiken ter verklaring van basisverschijnselen in haar domein: ideale gaswetten kunnen worden verklaard vanuit de statistische mechanica, het functioneren van organen kan worden verklaard op basis van cellulaire processen die op hun beurt weer op chemische en fysische wetmatigheden kunnen worden gefundeerd. Zo ontstaat een hele verklarende hiërarchie van disciplines: verklarende interdisciplinariteit.
De toeleverende discipline behoeft in deze interdisciplinaire relaties ook niet passief te blijven. Het begrip 'finalisering' wijst naar de mogelijkheid dat 'rijpe theorieën' actief worden uitgebouwd in een speciale richting om tegemoet te komen aan behoeften in een andere, veelal meer complexe of praktisch gerichte discipline die daarmee de rol van 'gidsdiscipline' verkrijgt voor een 'affe' discipline waarvan de autonome, interne dynamiek is uitgewerkt.

De belangrijkste gevolgtrekking hieruit is dat de talloze inter-disciplinaire relaties in de wetenschapsbeoefening dus altijd a-symmetrisch zijn. Er is geen sprake van een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie tussen disciplines maar er is steeds een hiërarchische verhouding tussen een integrerende discipline en haar, vaak meerdere, toeleverende disciplines. Het begrip 'samenwerking' ter aanduiding van zulke relaties is uitermate mistig.
De tweede gevolgtrekking kan zijn dat interdisciplinariteit, onder deze voorwaarde, dus in het wetenschappelijk onderzoek meer regel dan uitzondering is.

 9. Reeds in academische wetenschappen bestaan vele, altijd a-symmetrische (sturende, toeleverende) relaties tussen disciplines.

5. Praktische wetenschap

In het voor ons speciaal relevante tussengebied tussen academische wetenschap en praktisch maatschappelijk handelen treffen we vooral 'praktische wetenschappen' aan: milieuchemie, landbouwplantenteelt(kunde), visteelt(kunde) etc. Hoewel de nomenclatuur soms anders suggereert wordt hier natuurlijk niets geteeld (een kwestie van praktisch maatschappelijk handelen) maar er worden praktisch toepasbare, technische handelingsregels ontworpen, met een zekere mate van algemeenheid en wetenschappelijke toetsbaarheid. Op basis van min of meer academische hulpdisciplines wordt getracht tegemoet te komen aan de kennisbehoeften van bepaalde maatschappelijke sectoren als landbouw, natuurbeleid of voedselproductie. Enerzijds door voorspellende en verklarende theorievorming die de algemeenheid en abstractie van academische theorieën reduceert, door in te zoomen op specifieke omstandigheden van de betreffende maatschappelijke activiteit.
En anderzijds door conditionele voorspellingen ('als ... dan') om te bouwen tot technische procedures en handelingsrecepten: altijd wanneer je onder omstandigheden {a,b,c} de interventie {p,q,r} doet zal {x,y,z} het gevolg zijn. techniekontwikkeling.
Dergelijke praktische disciplines kunnen, zoveel zal duidelijk zijn, beschreven worden als een (omgekeerde) gelaagde boomstructuur, waarin know-how van zeer uiteenlopende, vaak ook sociaal-wetenschappelijke, specialismen op getrapte wijze wordt gerecombineerd.

Het waarden/feiten onderscheid blijft in praktische wetenschappen analytisch duidelijk: wetenschap beslist over de waarheid van theorieën en de effectiviteit (empirische doel-treffendheid) van haar recepten, de praktijk oordeelt over de geschiktheid, relevantie etc. van die cognitieve produkten.

 10. Praktische wetenschappen (= toegepaste theorievorming + techniekontwikkeling) combineren (grotere) maatschappelijke relevantie met wetenschappelijke (intersubjectieve) toetsbaarheid.
Praktische disciplines introduceren wel een specifiek probleem in de wetenschap. De dynamiek van het vakgebied wordt niet meer louter bepaald door de interne heuristiek van het vak (wat is interessant, waar zijn cognitieve grenzen te verleggen) maar door de kennis-behoeften van een bepaalde sector van maatschappelijke activiteit, en daarmee door de - waarde-geladen - ontwikkelingsperspectieven van die sector. Welk 'rationaliseringsperspektief' internaliseert zo'n praktische discipline: verhoging van de productie per hectare, vermindering van de arbeidskosten per kg of reductie van energie- en pesticidengebruik? De traditionele 'waardevrijheid' waaraan wetenschappen hun kritische en vernieuwende rol ontleenden zou daardoor kunnen worden bedreigd.

Toch kan dat nog wel worden voorkomen. Zoals de traditionele waardevrijheid (zoals we boven zagen) niet impliceerde dat er in een wetenschappelijke gemeenschap géén waarden werkzaam zijn, doch slechts dat deze daar algemeen erkend en maatschappelijk onproblematisch zijn, en slechts de relevantie van de problemen en niet de waarheid van de uitkomsten kleuren; zo hoeven de (sectoriële) maatschappelijke waarden die een praktische discipline internaliseert geen afbreuk te doen aan haar onafhankelijkheid zolang deze waarden sociaal-politiek niet controversieel zijn. Wetenschappen kunnen, zonder hun kritische en vernieuwende potentie in te leveren waarden onderschrijven die 'in het algemeen belang' zijn of daarmee verenigbaar. Denk aan hoe de interactie tussen landbouw en landbouwwetenschap in de jaren '50 en '60 floreerde, toen het vooruitgangsperspectief van de landbouw buiten discussie stond.

Wanneer echter wetenschappen zich onder de banier van praktisch engagement vereenzelvigen met controversiële maatschappelijke deel-belangen worden maatschappelijke conflicten in (toegepast-)wetenschappelijke arena's gereproduceerd. Wetenschappers kunnen verwachten door hun collegae te worden teruggefloten, ze worden zelf partij en wetenschap verliest haar onafhankelijkheid, maatschappelijk gezag en innovatief vermogen.

Uiteraard zal deze identificatie met partijdige visies vooral daar plaats vinden waar actoren zich niet meer goed bewust zijn van het onderscheid tussen wat zij op wetenschappelijk-empirische gronden kunnen verdedigen en wat als waardeoordeel aan het democratisch proces moet worden overgelaten. Wetenschappers worden in zo'n situatie uitgenodigd - impliciet of expliciet - normatieve stellingen te verdedigen die überhaupt niet op wetenschappelijke gronden verdedigd kunnen worden. Het gevaar van een ongecontroleerde vereenzelviging met de waarden en belangen van maatschappelijke 'stakeholders' zal vooral wetenschappers bedreigen die niet meer aan de tucht van een disciplinaire peer-group zijn onderworpen, bijvoorbeeld omdat ze in egalitaire, 'horizontale' werkgroepen met vertegenwoordigers van diverse andere disciplines opereren waarvan de cognitieve producten ipso facto niet meer wetenschappelijk afgedekt kunnen worden.

Mijn stelling is uiteraard niet dat zulke gemeenschappen niet zouden moeten of mogen bestaan; integendeel, in een complexe samenleving waarin de groei van de wetenschap gelijke tred houdt met haar fragmentatie zijn ze een onontbeerlijke remplaçant voor de solitaire milieuambtenaar uit het begin van dit verhaal. Mijn stelling is slechts dat wij, zeker aan universiteiten en onafhankelijke onderzoekinstellingen het onderscheid tussen wetenschapsbeoefening en wetenschapstoepassing moeten levend houden. Dat onderscheid wordt verdoezeld in de recente WUR-doelstelling die ons oproept tot het 'oplossen van maatschappelijk relevante en complexe problemen'. Universiteiten en instellingen voor wetenschapsbeoefening lossen slechts cognitieve problemen op: zij zoeken naar, ten overstaan van een gemeenschap van vakgenoten verdedigbare kennisproducten (stellingen die waar of recepten die effectief zijn) welke daardoor een terechte maatschappelijke meerwaarde verkrijgen. Maatschappelijk probleemoplossen daarentegen is een vorm van handelen: het doen van interventies en het nemen van maatregelen die, hoezeer ook gebaseerd op allerlei toepassing van wetenschappelijke kennis, uiteindelijk beoordeeld moeten worden op de criteria of ze praktisch legitiem, haalbaar en succesvol zijn.
Cognitieve producten (analyses, plannen, voorstellen etc.) moeten dus transparant zijn met betrekking tot de maatschappelijke doelen en waarden die de integratie van heterogene kennisbestanden reguleren. Zulke producten moeten niet onder de vlag van 'wetenschappelijk gefundeerd' worden gepresenteerd, hoezeer beleidsmakers dat op ook prijs zouden stellen omdat het hen van een stuk praktische verantwoordingsplicht ontlast.

6. Interdisciplinariteit

Met betrekking tot activiteiten die 'interdisciplinariteit' in hun vaandel voeren moeten we dus concluderen dat 'interdisciplinair onderzoek' een tautologie of een oxymoron is: er is nauwelijks wetenschappelijk onderzoek dat géén interdisciplinaire relaties onderhoudt, maar alle wetenschappelijk onderzoek is nu eenmaal disciplinair.
 11. 'Interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek' is een tautologie of een oxymoron .
Interdisciplinaire activiteiten buiten het kader van een disciplinaire gemeenschap zouden een voor-fase van echt paradigmatisch, wetenschappelijk onderzoek kunnen vormen en dan dus slechts tot nieuwe disciplinaire specialisatie leiden. In de meeste gevallen echter moeten we ze beschrijven en waarderen als concreet praktische activiteiten: vormen van niet wetenschappelijk afgedekt maar maatschappelijk gelegitimeerd handelen, niet gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis met wetenschappelijke status en algemene geldigheid, maar gericht op het oplossen van een uniek, concreet probleem. We hebben dan van doen met wetenschapstoepassing die binnen universiteiten niet tot 'onderzoek' maar tot 'dienstverlening' wordt gerekend.

Oproepen tot interdisciplinair onderzoek vragen dus of het onmogelijke of het vanzelfsprekende. Men moet zich afvragen: wat voeren zij in hun schild, wat blijft er ongezegd.

7. en voorts

Ik voeg hieraan, met weinig toelichting, nog enkele stellingen toe.

1. De negatieve waardering voor disciplinaire wetenschapsbeoefening (rigide, jargon, parochialisme, dogmatisme, geborneerdheid etc.) en de neerbuigendheid jegens de eis tot publiceren in gerefereerde, disciplinaire tijdschriften is aan een universiteit op zijn minst merkwaardig. Disciplinaire kennisontwikkeling is de boom waaraan alle maatschappelijk inzetbare wetenschappelijke kennis ontspruit. Het maatschappelijk gezag en de politieke geloofwaardigheid van wetenschap berust uiteindelijk op wetenschappelijke reputatie: de relatie met de disciplinaire achterban dient daarom gekoesterd: wie thuis wordt afgebrand kan het in 't open veld wel vergeten. In plaats van wetenschappers te willen losweken uit hun disciplinaire gemeenschap dienen zij (zoals in 'interdisciplinaire' instituten gebruikelijk is) juist te worden aangemoedigd zichzelf regelmatig van wetenschappelijke rugdekking te verzekeren en hun kwalificatie op peil te houden door in hun moederdiscipline te publiceren.

 12. Wetenschappelijke onafhankelijkheid en innovatief vermogen kan, in instellingen voor toegepast onderzoek, alleen gewaarborgd worden wanneer medewerkers gelegenheid behouden door te publiceren actief lid van een wetenschappelijke gemeenschap te blijven.
2. De interactie tussen wetenschappers en 'stakeholders' in innovatieve netwerken kan ten principale niet als 'onderhandeling' of 'compromisvorming' worden begrepen. Tussen feiten, verbanden, effecten en al hetgeen waarover wetenschappers met gezag kunnen spreken is geen compromisvorming mogelijk: zij gelden, ja dan nee. Compromisvorming is slechts mogelijk tussen waardeoordelen en daaromtrent hebben wetenschappers categorisch niets te melden. De 'waarden' die in zulke hybride gemeenschappen spelen hebben, zoals boven toegelicht, betrekking op de relevantie van kenniselementen. Die waardering behoort de kennisleverancier uiteindelijk aan zijn 'klanten' over te laten.
 13. De interactie tussen wetenschappers en 'stakeholders' in innovatieve netwerken kan ten principale niet als 'onderhandeling' of 'compromisvorming' worden begrepen.
3. Wetenschap kan dus geen substituut bieden voor de praktische, kennis-integrerende competentie van managers, besluitvormers en politici. Elk wetenschappelijk raster heeft zijn selectiviteit en blinde vlekken; wanneer dat over de werkelijkheid wordt gelegd wordt praktisch interessante pluriformiteit tot ruis bestempeld en geëxternaliseerd. Praktische toepassing van zulke disciplinaire zienswijzen leidt derhalve voorspelbaar tot onbedoelde neveneffecten die potentieel echter met behulp van voornoemde 'lijm van de common-sense' kunnen worden voorkomen of opgevangen. Aarzelingen van wetenschappers in praktische samenwerkingsverbanden om afstand te doen van eigen jargon en domeinbeperkingen kunnen dus (maar hoeven niet altijd te) berusten op een rationele vrees voor maatschappelijke neveneffecten van een ondoordachte gelijkstelling van maatschappelijke werkelijkheid met wetenschappelijke abstractie ervan. Conceptuele inschikkelijkheid en flexibiliteit waarborgen onbedoelde neveneffecten.
 14. Onwil van wetenschappers om eigen jargon en domeinbeperkingen op te geven kan berusten op een rationele vrees voor maatschappelijke neveneffecten van een ondoordachte gelijkstelling van maatschappelijke werkelijkheid met wetenschappelijke abstractie ervan.
 Je wordt maar tot deskundige gebombardeerd waar je het niet bent. Het is mij daarom ook onduidelijk wat Gé Backus kan bedoelen als hij deskundigen vraagt 'los te komen uit hun expert-rol': wat kan dat anders betekenen dan de zaal verlaten, ze zitten er toch juist als experts? Zij moeten hun rol juist met verve spelen, gestoeld op een (wetenschapsfilosofisch geschoold) inzicht in de kracht en de beperkingen van hun vak. Wetenschappelijke deskundigheid noopt tot een welomschreven bescheidenheid (nl inzake praktisch-normatieve oordelen) en een even welomschreven standvastigheid en onbescheidenheid, t.w. inzake cognitieve kwesties.

4. Systeemtheoretische benaderingen pogen zoveel mogelijk beschikbare kennis over empirische verbanden in een hiërarchisch bouwwerk van causale relaties samen te brengen. Daarmee wordt zoveel mogelijk common-sense en bezonnen oordeel 'uit de naden' tussen kennisbestanddelen verdrongen. Men zou kunnen vermoeden: hoe meer systeemtheorie, hoe minder corrigerende praktische lijm, hoe meer onbedoelde externe neveneffecten. Het lijkt mij op zijn minst een interessante vraag of de maatschappelijke kosten van dit cumulatieve totaal van 'verdrongen werkelijkheid' opwegen tegen de voordelen van de systeemtheoretisch verwetenschappelijkte besluitvorming. Qua sociaal stabiliserend vermogen zijn robuuste systemen m.i. inferieur aan de interpretatieve flexibiliteit van sociale en institutionele relaties.  Omvangrijke systemen liggen de samenleving 'als een steen op de maag'.

 15. Bij praktische toepassing van systeemtheoretisch geïntegreerde kennisfragmenten cumuleren de onbedoelde neveneffecten tengevolge van theoretisch 'verdrongen werkelijkheid'.
TERUG naar de homepage