Toelichting bij cantate BWV 102

“Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben”

Het is 25 augustus 1725.
Bach is sinds twee jaar werkzaam als cantor-organist in Leipzig.
Tot een van zijn taken behoort het componeren van cantates voor de zondagse erediensten in de beide kerken van Leipzig: de Thomaskerk en de Nicolaikerk.
Elke week wordt er van zijn hand een cantate verwacht waarbij de teksten die vastgesteld zijn voor de zondagen van het kerkelijk jaar uitgangspunt dienen te zijn.
Zo hoort de gemeente dan de verwerking van de bijbelteksten zowel in de preek als in de cantate.
Elke week een cantate schrijven, die dan ook nog met de hand moet worden overgeschreven om alle zangers en instrumentalisten van een partij te voorzien, is voorwaar geen sinecure. Gelukkig dat Bach over een aantal kopiïsten kon beschikken (waaronder zijn eigen kinderen en zijn echtgenote) om de klus vóór de eerste repetitie af te hebben.

Het zegt iets over Bachs energie en instelling dat hij in die eerste twee jaren in Leipzig maar liefst 150 (!) cantates componeerde.
Kennelijk is dit werktempo hem niet in de koude kleren gaan zitten, want in 1726 gunt hij zich, wat zijn cantatecomposities betreft, een rustperiode: hij gebruikt dan 18 cantates van zijn neef Johann Ludwig.
In de zomer van 1726 pakt Bach de draad weer op en schrijft hij o.a. de cantate van vanmiddag, “Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben”.
Uitgangspunt is een oud- en een nieuw-testamentische tekst voor deze zondag 25 augustus, de 10e zondag na Trinitatis.
Uit het oude testament komt de tekst uit Jeremia  5, vers 3 “Heer, ziet gij niet uit naar oprechtheid?”
Bach gebruikt deze tekst in het openingsdeel, dat met een instrumentale inleiding voor strijkers en twee hobo’s begint.
Er zit in dit deel zoveel bijzonders, dat vanwege de tijd voor deze toelichting, ik er een paar elementen uit vermeld:

Bach gebruikt een tweetal fuga’s: muzikale thema’s worden door de afzonderlijke koorstemmen en het orkest na elkaar herhaald.
Het orkest begint met een expositie van het muzikale themamateriaal.
Het eerste thema wordt meteen door de alten overgenomen. Het eerste fuga-achtige thema op de woorden “Du schlägest sie” is zo gecomponeerd dat de slagen door de noten kortafgemeten te zingen, te horen zijn.
Typisch Bach, die door deze toonschildering de woorden meer expressie geeft.
Het tweede fugathema wordt door de bassen ingezet op de woorden “Sie haben ein härter Angesicht”, woorden uit hetzelfde bijbelboek Jeremia, waar de profeet verzucht “…zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren” of volgens de Nieuwe Bijbelvertaling: “Zij gingen onverdroten voort en weigerden terug te keren”.
Daarmee is het thema voor de dienst meteen weergegeven: de hardnekkige zondaars en de ongelovigen die zich weigeren te bekeren, worden opgeroepen niet te wachten met zich te bekeren, voordat het te laat is.
Het slotkoraal van deze cantate zegt het zo: wie vandaag nog ‘frisch, gesund und rot’ is, kan morgen ziek worden, ‘ja wohl gar tot’…
De hele cantate blijft deze dreiging in zich houden, er ontbreekt dan ook een sopraansolo, waarin vaak het perspectief van de gelovige wordt geschilderd.

In een eenvoudig recitatief zingt de bas van de gevolgen van bekeringsweigering: wie zich niet bekeerd wordt aan de duisternis prijsgegeven.
Ook hier weer dreigende taal aan het adres van de gelovigen.

Dan volgt er een aria voor de alt, begeleid door een solohobo.
Het is een klaaglijk deel, waarin de hobo grillige sprongen maakt. Deze wispelturigheid van de intervallen schildert de manier waarop de gelovige zich van God afkeert. De alt zingt een weeklacht over de mens die Gods genade niet erkent.

Het volgende deel heet een Arioso en is eigenlijk een vreemd deel met een prachtige begeleiding door de strijkers.
Hier zingt de bas woorden uit het nieuwe testament, uit Paulus’ brief aan de Romeinen, hoofdstuk 2: 4-5 “Veracht u dan zijn onbegrensde goedheid, geduld en verdraagzaamheid, en weet u niet dat zijn goedheid u tot inkeer wil brengen?”
En om de woorden extra kracht bij te zetten, herhaalt de bas in het tweede deel van de tekst viervoudig een groepje van drie noten om de verstoktheid van de gelovige te accentueren: “5 Doordat u zo hardleers bent en niet tot inkeer wilt komen, maakt u dat de straf waartoe God u veroordeelt op de dag dat hij zijn rechtvaardig vonnis uitspreekt en uitvoert, alleen maar zwaarder wordt”.

Nu volgt een tenoraria, begeleid door een soloviool.
De mens wordt wakker geschud met de woorden “Erschrecke doch Du allzu sichere Seele”. Door sprongen omhoog accentueert de tenor het wakkerschudden uit de zelfgenoegzaamheid.

De alt dringt er in het laatste recitatief op aan niet te lang te wachten met bekeren, want de tijd dringt. “Waar blijft de boetvaardigheid”, zingt ze, want “Bei Warten ist gefahr, willt du die Zeit verlieren?”

De cantate eindigt met de twee laatste verzen van het koraal van Johann Heerman op de melodie van “Vater unser im Himmelreich”.
Daarin wordt Christus aangeroepen om de gelovige bij te staan in zijn streven Hem te zoeken:

Help, o Here Jezus, help mij
Vandaag nog tot U te komen
En boete te doen voordat
Ik door de dood ben weggenomen,
Zodat ik vandaag en altijd
Klaar ben thuis te komen bij U.
Harry Toebes