Toelichting bij cantate BWV 103

Ihr werdet weinen und heulen

Dames en heren, meisjes en jongens,

Twee jaar is Bach werkzaam als cantor/organist in Leipzig, als op zondag 22 april 1725 in de Thomaskerk de cantate “Ihr werdet weinen und heulen” klinkt. Het is zondag “Jubilate”, de 3e zondag na Pasen. De zondag van de jubel, van de vreugde. Dat zou je aan de openingswoorden van deze cantate trouwens niet zeggen: “Gij zult schreien en weeklagen…”. Het zijn de woorden uit het 16e hoofdstuk van het  Johannesevangelie, vers 20, het hoofdstuk dat op zondag Jubilate uitgangspunt vormt voor de preek. In de teksten van deze cantate liggen verdriet en vreugde dicht bij elkaar en dat gebruikt Bach bij de toonzetting van deze woorden. Dat verdriet en vreugde dicht bij elkaar liggen, zal Bach ook zelf in zijn leven ervaren. Een week voor de uitvoering van deze cantate is zijn tweede vrouw, Anna Magdalena, met wie hij in december 1721 trouwde, bevallen van hun derde kindje Christian Gottlieb, dat slechts 3 jaar zal leven. Later sterven kinderen van Bach slechts enkele dagen nadat ze zijn geboren.

Het orkest begint de cantate met een “Sinfonia”, een instrumentale inleiding, met een overtuigende opening. Mede dankzij een “flauto piccolo”, een sopraanblokfluit in d, klinkt er een en al vrolijkheid, tot de tenoren van het koor inzetten en het “weinen” en “heulen” door het gebruik van chromatiek sterk wordt geaccentueerd. Door gebruik te maken van opeenvolgende noten met halve toonsafstanden klinkt de aanvankelijk zo vrolijk ingezette cantate opeens treurig, bijna melancholisch. De alten, sopranen en bassen nemen het mineurthema van de tenoren overin een fuga.

Maar dan klinken opeens de woorden “Aber die Welt wird sich freuen” en hier komt het thema van de openingssinfonia opeens terug. In een puntig ritme met veel snelle noten is de treurigheid opeens verdwenen: “Ik zeg u, gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden”. Het zijn de woorden uit de afscheidsrede van Christus, voor zijn sterven. Ook al zijn jullie nu verdrietig, ik zal terugkomen en jullie verdriet veranderen in vreugde. En ook al zingen de verschillende stemgroepen na elkaar de woorden “Ihr werdet weinen und heulen”, tegelijkertijd klinkt de vreugde van de wederkomst al in de begeleidende noten door. Opvallend is het recitatief waarmee het openingsdeel wordt onderbroken. De bas zingt de woorden ”Ihr aber werdet traurig sein”.
En weer opent Bach muzikaal het perpectief naar de vreugde: bij de laatste noot van de bas klinkt alweer de flauto piccolo die het eerste thema weer inluidt en de bassen laat inzetten op de tweede fuga op de woorden “maar uw droefheid zal tot blijdschap worden”.

In het volgende recitatief komt de tegenstelling tussen verdriet en vreugde weer terug. Bach maakt hierbij en bij de volgende delen voor het eerst gebruik van teksten van de dichteres Mariane von Zeigler, die negen van zijn cantates uit de Leipziger periode van teksten heeft voorzien.
De tenor zingt: “Wie zou niet ondergaan in weeklagen, wanneer het liefste wat we hebben van ons wordt weggerukt. Hij die het heil vormt voor onze ziel, de toevlucht voor ons zieke hart, lijkt onze pijn niet op te merken.” Het slotwoord “Schmerzen” geeft Bach een extra klagende dimensie door het over twee volle maten met veel halve noten uit te smeren.

Nu volgt er een aria voor de alt, waarin zij begeleidt wordt door het continuo en een concertante partij van de flauto piccolo.
Zij zingt namens de gelovigen woorden die aansluiten op de tekst van het tenorrecitatief. Daar was sprake van een “ziek hart” dat pijn laat ervaren. De alt zingt van Christus als de arts die zich niet laat vinden om die pijn weg te nemen. Er is zelfs geen verzachtende balsem. In Jeremia staan de woorden “Is er geen balsem in Gilead of is daar geen heelmeester”, woorden die terugkomen in “Ik doorzoek geheel Gilead; wie heelt de wonden die door mijn zonden zijn veroorzaakt? Hier is geen helend balsem.”
Maar er is hoop “So hofft mein Herze noch”.
Muzikaal geeft Bach die hoop vorm door in het volgende recitatief de vreugde terug te halen. “Na mijn angst verkwikt u mij met de hoop op uw wederkomst. Ik vertrouw op het woord van uw belofte, dat mijn verdriet in vreugde wordt veranderd.” In het vorige recitatief klonk een langgerekt “Schmerzen”, hier zet Bach met een langgerekt “Freude” de toon voor de volgende aria.

Verdriet is veranderd in vreugde en dat is te horen. Er komt een solotrompet bij, die in blijde drieklanken de woorden van de tenor onderstreept:
“Doe jezelf geen pijn, stop met je verdriet, voor je in je tranen ondergaat. Mijn Jezus laat zich weer zien, o vreugde die met niets te vergelijken is, wat een goedheid is mij ten deel gevallen. Neem mijn hart als offer aan.”
Ook hier schildert Bach de vreugde met enorme series zestiende noten op het woord “Freude”, waarbij de tenor samen optrekt met de trompet en de vreugde over het perspectief van Christus wederkomst uitjubelt.

En in het slotkoraal op de melodie van “Was mein Gott will geschehe allzeit” zingt het koor het antwoord van Christus aan zijn gemeente in woorden van de dichter Paul Gerhardt:
“Ik heb je voor een ogenblik o geliefd kind, verlaten;
zie toch, zie met groot geluk en onbeperkte troost,
hoe ik je reeds met de vreugdekroon wil kronen en je wil vereren.
Je kortstondige lijden verandert in vreugde en eeuwig welbehagen.”

We wensen u veel luistergenoegen.
Harry Toebes