Toelichting bij cantate BWV 180
“Schmücke dich, o liebe Seele”

Er moet u iets opvallen, nu ik hier zo voor u sta.
Kijkt u eens goed.
Precies: ik heb me wat feestelijk gekleed.
Ik ben niet zo saai gekleed als die dames en heren achter mij, in hun “stemmig zwart”, ik heb wat meer fleur.
Zo heeft u mij overigens niet elke keer gezien als ik u iets mocht vertellen rondom de cantate. Dan had ik die mooie strik niet op en was ik net zo stemmig zwart als het cantatekoor en het cantateorkest.
Het is dan ook niet per ongeluk dat ik er wat feestelijker uitzie vanavond.
Dat komt door de cantate.
“Schmücke dich, o liebe Seele”, versier je, maak je mooi, trek je mooiste pak of jurk aan, want er is alle reden om dat te doen: u bent namelijk uitgenodigd voor het bruiloftsfeest van de Koning. Een feest met een uitgebreide maaltijd en uitnodigende dansen.
Dat is het verhaal uit Matteus 22 dat ten grondslag ligt aan deze koraalcantate van Bach.
 
Nu durf ik niet te beweren dat Bach bij de eerste uitvoering van deze cantate op zondag 22 oktober 1724 in de Thomaskerk of de Nicolaikerk zich uitbundig zal hebben uitgedost. Uit de literatuur over zijn leven komt Bach in zijn kerkelijk ambt van cantor-organist niet naar voren als een frivole man, hoewel hij absoluut in was voor copieuze maaltijden.
Maar die uitbundigheid vinden we wel in zijn muziek.
Bach gebruikt voor deze cantate het koraal met dezelfde naam, met de tekst van de hand van Johann Frank en de melodie van Johann Crüger. Bach gebruikt 3 strofen van dit koraal voor het openingskoor, het recitatief voor de alt en het slotkoraal. De andere strofen zijn in de overige delen door een onbekende tekstdichter vrij toegepast.
Naast de tekst uit Matteus 22 is de andere bijbellezing voor deze 20e zondag na Trinitatis het 5e hoofdstuk uit de Efezebrief van Paulus: wordt vervuld van de Geest , elkaar toesprekend met psalmen, hymnen en geestelijke gezangen, zingend voor de Heer met heel uw hart.
 
En dat horen we al meteen bij het openingsdeel van deze cantate:
nog voor het koor inzet met de woorden van de eerste strofe van het koraal, zetten fluiten, hobo, strijkers en continuo de toon al met een vrolijke dans, de gigue. Met het verhaal van de Koning die ons uitnodigt voor een bruiloftsfeest in het achterhoofd, zou je dit ‘Tafelmuziek’ kunnen noemen, zoals ook Telemann die veel schreef. Je wordt er absoluut vrolijk van. Moeiteloos klinkt de koraalmelodie, gezongen door de sopranen, als een statig zwemmende zwaan door deze dans.
Prachtig ook is de manier waarop Bach de strijkers en de blazers elkaar muzikaal antwoord laat geven ter verhoging van de feestvreugde.
 
Dan volgt een aria voor de tenor, met alweer een dansritme, dat van de bourree. U hoort dat ritme van een lange en twee korte noten bij de fluit die de tenor begeleidt.
U kunt in dit ritme ook de illustratie zien van wat de tenor zingt: de Koning, de Heiland, klopt en roept je om te komen. Haast je, de tijd tikt door, open je hart voor Hem, al kom je tegenover Hem vanwege opwindende vreugde ook niet helemaal uit je woorden, ‘halb gebrochne Freudenworte’.
In het hierop volgende recitatief voor de sopraan vergelijkt zij het feestmaal met het Heilig Avondmaal en houdt de gelovigen voor dat aardse gaven in het niet vallen bij de Hemelse maaltijd. Je kunt er bijna niet van afblijven.
Het recitatief loopt over in een arioso waarin we een bewerking horen van de 4e strofe van het koraal. Opvallend daarbij is het gebruik van de violoncello piccolo, een kleinere cello waarvan het verhaal gaat dat Bach dit instrument zelf graag bespeelde. Het wordt ook wel ‘de liefdeshobo met de baard in de keel’ genoemd, vanwege het verlangen dat door zijn timbre wordt verklankt.
 
In het 4e deel van de cantate horen we de alt. Opvallend zijn de lange noten die door de beide blokfluiten in dit recitatief worden gespeeld. Gaandeweg worden de fluiten drukker, wanneer de tekst spreekt over het geloof en over de vreugde wanneer de Heiland zijn hart vol liefde naar de gelovige opent.
 
De sopraan vervolgt met een aria, begeleid door de fluit.
De aria heeft de ritmische structuur van een polonaise. Bij een feest hoort immers een polonaise, maar dan niet zoals wij die kennen in een vierkwartsmaat maar in de echte driekwaartsmaat. Dat klinkt feestelijk en nodigt uit.
De bruid zingt nu zelf en steekt haar blijdschap niet onder stoelen of banken.
Heer, U bent mijn alles, mijn Levenslicht, de verlichting van mijn verstand, u ziet hoe ik U trouw ben al is mijn geloof soms wankel.
 
De bas beantwoordt deze vreugdezang met een recitatief.
Bij Bach is de bassolist de stem van Christus.
De Bruidegom is hier zelf aan het woord: mijn liefde voor jou is niet zinloos, niet tevergeefs. Laat door jouw liefde voor mij mijn Geest ontvlammen, geleid door je geloof in Mij, ik blijf in liefde aan je denken.
 
Met de woorden van de 7e strofe van het koraal wordt de cantate afgesloten.
Laat mij deelnemen aan Uw hemelse maaltijd, zoals U mij nu op aarde al laat genieten aan Uw tafel.
 
Veel luistergenoegen.