Toelichting bij cantate BWV 47

Wer sich selbst erhöhet, der soll erniedriget werden

Dames en Heren, meisjes en jongens,

Toen Bach in 1723 zijn benoeming in de stad Leipzig aanvaardde als opvolger van de in 1722 overleden Johann Kuhnau, was hij 38 jaar oud. Voortvarend begon hij aan de taak de kerkmuziek in die stad vorm te geven.
Hij verving bijvoorbeeld musici en koorleden die in zijn ogen ongeschikt waren, leidde goed gekwalificeerde zangers en instrumentalisten op en componeerde een groot aantal cantates in korte tijd. Deze cantates stelden aan de uitvoerenden hoge eisen. De lat voor kerkmuziek werd door Bach hoog gelegd: muziek tot eer van de Allerhoogste vraagt immers om kwaliteit…
Dat Bach met deze maatregelen niet altijd vrienden maakte, mag duidelijk zijn.
Door in korte tijd een groot aantal cantates te componeren, legde Bach een bewuste voorraad van cantates aan, waaruit hij naar behoefte kon putten voor de zon- en feestdagen volgens de Lutherse kalender.
We weten dat Bach 5 jaargangen van cantates heeft geschreven, waarvan er slechts drie min of meer compleet zijn overgeleverd. Zo’n 40% van zijn totale cantaterepertoir is verloren gegaan.

De cantate van vanavond is er een uit de derde jaargang, de cantates tussen 1725 en 1727.
Bach schreef  “Wer sichselbst erhöhet…..” voor de dienst rond 13 oktober 1726.
Opvallend in deze 3e jaargang Leipziger cantates is dat Bach kennelijk zoveel tijd nodig had deze serie te schrijven, dat hij voor de diensten in de Thomaskerk of de Nicolaïkerk in plaats van eigen cantates maar liefst 18 cantates van zijn neef Johann Ludwig uitvoerde.
Opvallend is bovendien dat de 3e jaargang een nieuwe ontwikkeling in Bachs cantatestijl laat zien. Hij gebruikt namelijk delen uit eerder geschreven instrumentale werken als openingsdeel voor een groot aantal cantates.
In deze cantate is de muzikale openingssinfonia afkomstig uit de Preludium en fuga in c-klein, BWV 546.
Het koor zingt woorden uit het evangelie naar Lukas, hoofdstuk 14, vers 11: wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden. Woorden die komen uit de evangelielezing voor die zondag, waar het gaat over de genezing van een waterzuchtige op de sabbat en de hoogste en de laagste plaats in Gods Koninkrijk, een waarschuwing tegen hoogmoed.
Prachtig is te horen hoe Bach de muziek op de woorden ‘erhöhet’ en ‘erniedriget’ eerst omhoog en dan omlaag schrijft. Een muzikaal motief  dat in fugavorm door alle koorpartijen wordt gezongen.
Wanneer de woorden ‘erniedriget’ en ‘erhöhet’ klinken in het tweede deel van de tekst (dus in omgekeerde volgorde), laat Bach dit in de omkering van het fugathema horen. Typisch Bach: tekst en muziek zijn niet toevallig zo samengevoegd, omdat hij Bach het zo’n aardig wijsje vond….

Na het openingskoor zingt de sopraan woorden van de dichter Johann Friedrich Helbig:
“wie een waarachtig christen wil heten, moet zich beijveren in nederigheid; nederigheid komt uit Jezus’ Koninkrijk, hovaardigheid komt van de duivel. God haat een ieder die niet in staat is zijn trots te laten varen.”
In de oorspronkelijke uitvoering van 1726 heeft het orgel in deze aria een solistische rol gehad. De orgelpartij is later door de viool overgenomen. Voor vanavond is gekozen voor de oorspronkelijke uitvoering met het orgel als soloinstrument.
Ook in deze aria kiest Bach weer bewust voor toonschildering: het woord “Demut” (ons woord deemoedigheid of nederigheid) wordt gezongen en gespeeld in vloeiende muzikale lijnen, maar het woord “Hoffart” (ons woord hovaardigheid of hoogmoed) krijgt een grillige ritmische begeleiding mee.
De bas neemt het solistenaandeel in deze cantate over met een recitatief, begeleid door de strijkers. Hij zingt van Christus voorbeeld van nederigheid en kleinheid: Jezus, Gods Zoon, Schepper van alle dingen, was om ons nederig en gering, Hij duldde smaad en hoon. Daarmee wordt het lijden en sterven van Christus aangeduid. Als Christus dit voor de mensheid heeft gedaan, wat sla jij je dan op de borst, arme worm, zingt de bas verder, ga je schamen hoogmoedig schepsel en neem een voorbeeld aan Christus.

De bas vormt in de volgende aria met de hobo, de viool en het contiuno een kwartet. In een prachtig uitgebalanceerd muzikaal thema wordt de tekst vormgegeven.
Ook hier horen we weer de tegenstelling tussen nederigheid en hoogmoed muzikaal uitgebeeld.
De muzikale lijnen bij nederigheid zijn vloeiender dan de pauzes en grote intervallen die de hoogmoed illustreren. “Laat mij uw nederigheid zoeken”, zingt de bas,  “en de hoogmoed vervloeken; geeft mij een deemoedig gemoed, opdat ik U welgevallig ben”.

Met een koraal op de melodie van “Warum betrübst du dich, mein Herz” besluiten koor en orkest de cantate.

    De tijdelijke glorie ontbeer ik graag
    U wilt mij het eeuwige doen toekomen,
    Dat U voor mij hebt verworven
    Door Uw bittere dood.
    Dat bid ik U, mijn Heer en God.

We wensen u veel luistergenoegen.
Harry Toebes