Toelichting bij cantate BWV 68

Also hat Gott die Welt geliebt

Dames en Heren, meisjes en jongens,

Stel, je hebt gesolliciteerd naar een droombaan: fijne werkzaamheden, een goed salaris, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, verhuizen naar een mooi huis in een prachtige stad, een gewaardeerde en respectabele maatschappelijke positie en daarmee een royaler leven voor jou en je gezin. Wanneer je de benoeming op zak hebt, zul je vol overgave en met een enorme ‘drive’ in je nieuwe baan aan de slag gaan.
Iets dergelijks stel ik me voor bij Bach, op het moment dat hij in 1723 cantor-organist wordt, in dienst van het stadsbestuur van Leipzig.
Dat Bach ook werkelijk bruiste van energie, is af te meten aan de enorme hoeveelheid composities die hij in de eerste jaren na zijn aanstelling heeft geschreven. Met name de constante productie van kerkcantates valt daarbij op.
Bach stortte zich vol ijver op de taak om, naast het lesgeven aan de Thomasschule en zijn uitvoerende taak als kerkorganist van de Thomaskirche en de Nicolaikirche, wekelijks een cantate te schrijven, met het gezin en leerlingen de partijen voor het orkest over te schrijven, te repeteren met koor en orkest en vervolgens in de zondagse eredienst de cantate uit te voeren.
Lastig om dit alles in het tijdsbestek van 1 week te realiseren, zeker wanneer je bedenkt dat door ziekte of andere legitieme redenen koor- of orkestleden weleens gedwongen afwezig waren.
Daarnaast wist Bach nog tijd te vinden voor het bestuderen van de muziek van tijdgenoten.
Uit de literatuur komt naar voren dat Bach in zijn bibliotheek verscheidene werken had van o.a. Italiaanse tijdgenoten, zoals Gabrieli, Frescobaldi, Pergolesi en Vivaldi. Bij de keuze voor het programma van vanmiddag ziet u die verbindende lijn terug in de keuze voor een vocaal werk van Gabrieli en een prachtig orgelwerk van Frescobaldi.
Wellicht weet u dat Bach werken van met name Pergolesi en Vivaldi tot eigen composities omwerkte. Dat doe je alleen wanneer je duidelijk onder de indruk bent van de werken van deze voorgangers en tijdgenoten.

De cantate van vanmiddag, “Also hat Gott die Welt geliebt”, komt uit de tweede periode van Bachs verblijf in Leipzig, van 1724-1725, toen hij zich met name richtte op koraalcantates.
Het is geen koraalcantate in strikte zin: u hoort straks geen bekend en herkenbaar koraal als openingsdeel, maar wel een orkestrale inleiding waarin het karakter van de cantate sterk wordt benadrukt. Bach kiest voor een vrije interpretatie van een koraalmelodie van Gottfried Vopelius uit 1682, op de woorden “Also hat Gott die Welt geliebt”, bekende woorden uit het evangelie naar Johannes, in versvorm gezet door Salomo Liscow. In de sopraanpartij is de melodie te beluisteren, hoewel de bewerking ervan door Bach het lastig maakt de vrij onbekende melodie eruit te halen.
Het orkest speelt een inleiding en tussenspelen in een siciliano-ritme in een 12/8 maatsoort. Het openingskoor krijgt daardoor een lichtvoetig, dansant karakter en klinkt daarmee vriendelijke en bescheiden vreugdevol.
De keuze van Bach voor een dergelijk karakter is niet toevallig.
De cantate is geschreven voor de 2e pinksterdag, op 21 mei van het jaar 1725. Bach grijpt het thema van de komst van de Heilige Geest, als trooster na de hemelvaart van Christus aan om de gelovige op te roepen hun vreugde in het geloof te beleven.
De teksten van de aria’s en het recitatief zijn van de hand van de dichteres Mariane von Ziegler, dochter van de burgemeester van Leipzig. Bach heeft meer teksten van haar in cantates gebruikt.

Bach kiest voor een bewuste opbouw van deze cantate, door gebruik te maken van symetrie: eerst een koordeel, dan een aria, een recitatief als kern, dan weer een aria, gevolgd door een koordeel.
De eerste aria is voor de sopraan. Bach hergebruikt een aria die hij in 1713 heeft geschreven voor de Jachtcantate “Was mir behagt ist nur die muntre Jagd”. Het zou zeer wel mogelijk zijn dat de tijdsdruk om wekelijks een volledige cantate te schrijven hem noopte eerder werk te gebruiken en om te schrijven naar een nieuwe cantate.
Het contrast met het openingskoor is opvallend. Van de rustige, dansende siciliano in een mineurtoonsoort, gaat Bach over naar majeur en laat hij de sopraan, begeleidt door een violoncello piccolo zingen over Christus nabijheid: mijn gelovig hart juicht en zingt, want Jezus is nabij. Jammeren en klagen behoren tot het verleden.
Opvallend is het slot van deze aria: er komt nog een triosonate achteraan, gespeeld door de violoncello piccolo, de hobo en de soloviool.

De bas zingt in het recitatief woorden van Petrus die hij richt tot de hoofdman Cornelius, terug te vinden in het bijbelboek Handelingen, hoofdstuk 10.
Het pinksterthema, de komst van de Trooster, wordt verbonden aan woorden van Christus als Hij zijn volgelingen beloofd hen niet alleen te laten, maar de Heilige Geest te zenden. De bas zingt namens de gelovigen de woorden: Wat mij troost en verblijd is dat mijn Jezus mij niet vergeet. Hij kwam niet alleen om de wereld te richten, maar als Middelaar tussen God en mensen nam Hij zonde en schuld weg.

De bas gaat verder in een aria, die Bach eveneens eerder in de Jachtcantate heeft gebruikt. De instrumentatie met uitsluitend rietblazers (hobo’s, althobo en fagot) en continuo die in die cantate de bos- en herdergod Pan begeleiden, herinnert nog daar aan.
De bas zingt over de bestemming van Christus in deze wereld: U bent gekomen voor mijn belang, dat geloof ik. Ik ben verheugt omdat U genoeg voor mij hebt gedaan.
Al zou de aarde door midden breken, de satan mij dwarszitten, dan weet ik dat ik mij biddend tot mijn Heiland moet wenden.

Het slotdeel is weer voor het koor.
In de stijl van een motet schrijft Bach een dubbelfuga. Een fuga is een compositie waarbij de stemmen na elkaar inzetten met hetzelfde thema, enigszins verwant aan een canon, maar zonder eindeloze herhalingen. In een dubbelfuga wordt niet 1 thema, maar twee thema’s gebruikt. De tekst is uit het bijbelboek Johannes, hoofdstuk 3:18 : Over wie in Hem gelooft, wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon”.
Om deze laatste zin meer te laten indringen, schrijft Bach voor de herhaling van deze regel aan het eind van de cantate zacht te zingen.

Wij wensen u veel luistergenoegen.
Harry Toebes