Toelichting bij cantate BWV 104

Du hirte Israel höre

Het is zondag 23 april 1724. Langzaam vult de Thomaskirche in Leipzig zich met kerkgangers. Voorganger in deze dienst is ds. Christian Weiß, die al vanaf 1714 deze gemeente dient. De cantate die zal klinken is van de hand van cantor Bach, sinds een jaar aan de kerken van Leipzig verbonden. Het is zondag Misericordias Domini, de 2e zondag na Pasen.
De zondag die in het teken staat van Gods barmhartigheid. De evangelielezing is uit het evangelie naar Johannes, hoofdstuk 10:11-16, “Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen;...” En daarmee sluit deze tekst aan bij Goede Vrijdag en Pasen, dan drie weken geleden.

Bach grijpt het thema van de Goede Herder aan om de kerkgangers onmiddellijk te verrassen met een openingsdeel, een sinfonia, in de stijl van een pastorale, van herdersmuziek. Het is opvallend dat de baspartij van de strijkers 7 maten lang een noot aanhouden, als een soort grondtoon zoals we die ook kennen bij een doedelzak, een instrument dat door herders veel werd gebruikt. De toon voor de cantate is daarmee gezet: het gaat over de Grote Pastor die Zijn leven inzet voor Zijn schapen en hen bij name kent.

De instrumenten krijgen na 24 maten gezelschap van het koor:”Du Hirte Israel, höre”. Je zou verwachten dat het koor in dit openingsdeel de woorden van de overbekende psalm 23 zingt, “De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets..”, maar deze psalm wordt aan het einde van de cantate, in het slotkoraal, pas geciteerd. Bach laat het koor inzetten met woorden uit psalm 80, het tweede vers: ”Herder Israëls, neem ter ore! / Gij, die Jozef leidt als schapen, / Gij die op de cherubs troont, verschijn in lichtglans.”

Opvallend is het kooraccent op twee woorden uit dit vers “höre!” en “erscheine”, als uitroepen van de gelovigen aan God om Zijn aangezicht niet voor hen te verbergen. Halverwege dit openingsdeel zetten de tenoren een fugathema in op de woorden “der du Joseph hütest wie der Schafe”. Nog een keer laat Bach dit fugathema horen, aan het eind van dit deel, maar nu ingezet door de bassen.

De tenor verwoordt in het recitatief na het openingsdeel de persoonlijke gedachten van het luisterend kerkvolk: als de Hoogste Herder voor mij zorgt, waarom zou ik me dan nog zorgen maken? De goedheid van de Herder, Zijn barmhartigheden, (het is immers zondag Misericordias Domini) Zijn barmhartigheden zijn elke morgen nieuw. En daarmee citeert de onbekende tekstdichter van deze cantate uit Klaagliederen 3:23. Typisch Bach is de hoge noot G als toonschildering op de woorden “höchste”, “Hirte” en “Gott”, drie benamingen voor dezelfde Persoon.
De woorden uit  1 Corinthe 10:13: “Gott ist getreu”, vormen de overgang naar de tenoraria: “Verbergt mijn Herder zich zo lang, /maakt mij de woestenij zo bang, toch snelt mijn zwakke voetstap voort. / Mijn mond schreeuwt naar U, / En Gij, mijn Herder, werkt zo in mij / Dat ik Abba, Vader zeggen kan, / Door Uw Woord”.

En weer horen de kerkgangers in Leipzig prachtige toonschilderingen. Eerst op het woord “lange” dat Bach uitsmeert over lange noten en meer maten. Dan op “bange” dat niet alleen een accent krijgt door de lengte, maar bovenal ook angstig klinkt door de halve troonsafstanden en de hoogte van de noten. Daarna wordt de aandacht gevestigd op het woord “schreit”, dat eerst klinkt in een octaafsprong van laag naar hoog en vervolgens naar een hoge A opklimt om de schreeuw te accentueren.

In het recitatief voor de bas wordt het beeld van de goede herder verder uitgewerkt: “Ach, goede herder, verzamel Uw schapen / die arm en verstrooid zijn. / Ach, laat onze levensweg spoedig eindigen / en leidt ons binnen in Uw schaapskooi.”

En weer verrast cantor Bach zijn gehoor met een pastorale, net als in het openingsdeel. De bas, begeleid door 2 oboe d’amore en strijkers, zingt de kerkgangers toe dat zij behoren tot de gelukkige kudde en dat in dit leven hier op aarde het hemelrijk al zichtbaar is: ”die Welt ist euch ein Himmelreich”.
In het tweede deel van deze prachtige aria wordt de voorgaande tekst onderstreept met de woorden “Hier proeft ge Jezus’ goedheid reeds / en hoopt ge op het loon van het geloof / na een zachte doodslaap.”

Klonk in het openingsdeel nog de roep tot God om te horen en te verschijnen, nu is deze bede verhoord, omdat God zijn kudde niet in de steek laat. En met de melodie van het koraal “Allein Gott in der Höh sei Ehr” zingt het koor de woorden van psalm 23, zoals die door Cornelius Becker in 1598 zijn gedicht: “De Heer is mijn getrouwe Herder, / op hem verlaat ik mij geheel.”

We wensen u veel luistergenoegen!
Harry Toebes