Gottes
Zeit ist die allerbeste Zeit
Dames en Heren, meisjes en jongens,
Er is bijna geen emotie groter dan die je ervaart bij de confrontatie
met de dood.
Je kunt iemand nog niet missen, nu nog niet.
Vermoedelijk later ook niet ….
De dood is onherroepelijk, de pijn grenzenloos diep.
Bach heeft dat tijdens zijn leven met grote regelmaat ervaren. Van de
20 kinderen die hij kreeg, heeft hij 11 naar het graf moeten brengen.
Veel stierven enkele dagen, maanden of een paar jaren na hun geboorte.
Het meest indrukwekkende was wel de dood van zijn eerste vrouw Maria
Barbara.
Bach was op reis geweest naar Karlsbad, kwam terug en vond zijn
echtgenote dood en begraven. Geen afscheid, geen laatste woorden, geen
vaarwel.
En toch klinkt de begrafenismuziek van zowel Telemann alsook Bach niet
als muziek zonder hoop.
In hun muziek zijn beide in staat heen te kijken tot over de grenzen
van de dood.
Telemann bijvoorbeeld besluit zijn cantate met de troostrijke woorden
“Rust maar, zalig lichaam, rust maar tot de Heiland je op de jongste
dag weer opwekt”.
Bach toont in cantate 106 datzelfde perspectief.
Deze cantate is vermoedelijk geschreven in 1707.
Wat de direkte aanleiding voor deze begrafenismuziek is geweest, is
niet bekend. Men heeft wel gedacht dat het overlijden van Tobias
Lämmerhirt, een oom van Bach uit de plaats Erfurt, hem ertoe
bracht deze cantate te schrijven.
De bezetting is bijzonder: geen violen, geen altviolen, geen hobo’s,
wel 2 blokfluiten, 2 viola’s da gamba en het continuo, bestaande uit
orgel, cello en fagot.
Na een verstillende openingssinfonia, waarbij de aandacht wordt bepaald
bij de treurige aanleiding voor deze cantate, zingt het koor de
woorden: ‘Gods tijd is de allerbeste tijd’, gevolgd door een tekst uit
het bijbelboek Handelingen:’In Hem leven wij en bewegen wij ons’. Op de
woorden ‘In Hem sterven wij als het de juiste tijd is, als Hij het wil’
vertraagt het tempo. Daarmee wordt het verschil tussen leven en sterven
geaccentueerd.
Hierna zingen de tenoren woorden uit Psalm 90: ‘Leer ons zo onze dagen
tellen dat wij een wijs hart krijgen’. M.a.w. de voorbereding op de
eeuwigheid begint in dit leven. Dit deel loopt over in een basaria op
woorden uit het boek Jesaja, hoofdstuk 38, waar God tegen koning Hizkia
zegt: ‘Tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult zeker sterven en
niet herstellen’.
Bach kiest ervoor om geen aparte aria’s te schrijven, maar de
solistendelen in elkaar te laten overlopen. Op het naspel van het
gedeelte voor de bas, sluit een koordeel aan op woorden uit een boek
dat buiten de bijbel is gebleven, Jezus Sirach. Bach citeert
daaruit:’Het is het aloude gegeven: mens je moet sterven’.
Deze woorden worden door de alten, tenoren en bassen gezongen. De
sopraansoliste voegt zich halverwege bij het koor met woorden die niet
langer stilstaan bij de dood, maar bij het perspectief van het leven
tot over de grenzen van de dood: ‘Ja kom, Here Jezus’ , woorden uit het
laatste bijbelboek, Openbaringen.
Prachtig laat Bach tijdens deze woorden de fluiten en de gamba’s de
melodie spelen van het koraal “Ich hab mein Sach Gott heimgestellt”,
‘Ik heb alles met God geregeld”. Dit deel eindigt met het wegsterven
van alle instrumenten, tot alleen de sopraan overblijft .
De alten zingen als de gestorven ziel die zich in de handen van God
overgeeft:’In uw handen beveel ik mijn Geest’, woorden uit Psalm 31 die
door Christus aan het kruis zijn geciteerd. Opvallend is daarbij de
stijgende toonladderfiguren van de begeleidende cello, als het
opstijgen van de ziel naar God, gevolgd door dalende toonladderfiguren
gezongen door de bassolist. Hij vertolkt de woorden van Christus:’Heden
zult gij met mij in het paradijs zijn’. Bach laat woorden van Christus
altijd door en bas zingen. De alten onderstrepen het perspectief van
het paradijs door zich halverwege bij de bas te voegen met de woorden
van het koraal “Mit Fried’ und Freud’ ich fahr’ dahin”, ‘Vredig
en met vreugde begeef ik mij op weg daarheen’.
In het slotkoor laat Bach alle twijfel over de macht van de dood varen
en onderstreept hij de overwinning van Christus op de dood met een
lofprijzing:
‘Glorie, lof, eer en heerlijkheid komen van de Vader, de Zoon en
de Heilige Geest. Hun goddelijke kracht geeft ons de overwinning’.
Hij besluit met een virtuoze fuga op de woorden ‘Door Jezus Christus,
amen’, dat door de 2 blokfluiten solistisch wordt afgesloten.
Wij wensen u veel luistergenoegen.