Toelichting bij cantate BWV 109

Ich glaube, lieber Herr, hilf meinem Unglauben

Voordat Bach in 1723 zijn benoeming tot cantor aan de Thomasschule te Leipzig aanvaardde, was hij Capellmeister in de plaats Cöthen. Hij hield zich daar vooral bezig met het componeren van instrumentale muziek. Hij had ook alles mee: een muziekminnende vorst Leopold en een voortreffelijk orkest van 16 professionele musici, zoiets als het Amersfoorts Kantateorkest…
In 1721 trouwt prins Leopold met Prinses Friederica Henrietta, een volstrekt a-muzikale dame.
Daar had Bach nog mee kunnen leven, maar niet met haar inspanningen de bijzonder vriendschappelijke verhouding tussen vorst Leopold en Bach te vergallen.
Bach wilde weg. De post in Leipzig kwam als een geschenk uit de hemel. Bach schreef hierover: “So fügte es Gott…”, zo beschikte God.

Zijn benoeming in Leipzig gaf hem nieuwe energie. Het accent van zijn componeren kwam nu vooral te liggen op de kerkmuziek. Cantates werden van hem verwacht en die schreef Bach met enorme ijver. Drie jaargangen Leipziger cantates kennen we.
De cantate van vanavond komt uit de eerste jaargang.

Cantate 109 is voor het eerst uitgevoerd op 17 oktober 1723.
Centraal staat de twijfel in de tegenstelling geloof-ongeloof.
De evangelielezing voor deze 21e zondag na Trinitatis is Johannes 4:47-54. Dat is het verhaal van de hoveling die Jezus vraagt mee te komen naar zijn zoon die op sterven ligt. Jezus spreekt hem toe met ‘Ga heen, uw zoon leeft’. Toen de vader naar huis ging, kwam zijn personeel hem tegemoet en men deelde hem mee dat zijn zoon genezen is. De hoveling en zijn gehele huis werden gelovig.
Opvallend genoeg citeert de onbekende tekstdichter in het openingskoor een andere tekst, namelijk uit Marcus 9 waarin wordt verteld van de genezing van de bezeten knaap. Op Jezus’ vraag aan de vader of hij gelooft, antwoordt deze in vers 24: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’.
Bach laat de tegenstelling tussen geloof en ongeloof muzikaal horen. In de eerste 16 maten van de instrumentale opening horen we een continue doorlopende melodie, hij lijkt onstuitbaar, een vast verankerde melodie, zinnebeeld van een rotsvast geloof.
De sopranen van het koor openen met de tekst ‘Ich glaube, lieber Herr’, nadrukkelijk beaamd door het invallen van de overige stemmen.
De sopranen gaan door op dezelfde woorden en je denkt aan een uitbouwen van deze muzikale lijn, als plotseling de lijn wordt onderbroken op de woorden ‘Hilf meinem Unglauben’. Het wordt onrustig, stemmen vallen na elkaar in en we horen telkens de losse kreet “Hilf” bij de sopranen. Het hele eerste deel horen we standvastigheid op de tekst ‘geloof’ en onrust op ‘ongeloof’, waarbij aan het eind ook de bassen de noodkreet ‘Hilf’ laten horen.

In het hierop volgende recitatief van de tenor kent die tegenstelling nog steeds: de woorden “De hand des Heren is niet tekort, ik kan geholpen worden” worden gevolgd door de uitroep “Ach nee, ik stort vanwege mijn zorgen ter aarde neer”. De uitroep “Ach nein”  komt nog twee keer terug, na een aanvankelijke opleving van geloofsvertrouwen. Op de woorden uit psalm 6: “Ach Heer, hoe lang nog?” componeert Bach een arioso, een melodischer afsluiting van het recitatief.

De tenor mag verder in een aria die bijzonder sterk doet denken aan de tenoraria uit de Johannespassion “Ach mein Sinn, wo willt du endlich hin?” . Bach gebruikt dezelfde sterk ritmische figuren in deze aria om daarmee de twijfel en de wankele geloofsbasis muzikaal te onderstrepen. Duidelijk wordt dat op de woorden ‘wanken’ wat ‘wankelen’ betekent en ‘Zweifelhaft’. Hij laat het wankelen en twijfelen horen door telkens groepjes van drie noten, triolen, op dit woord te componeren. 

De alt geeft in deze cantate de wending aan. In het recitatief horen we de oproep aan de gelovige te stoppen met de twijfel: pak jezelf eens aan, twijfelaar, Jezus doet nog steeds wonderen. Jouw gelovige ogen zullen het Heil des Heren aanschouwen. En al lijkt het nog allemaal verweg, vertrouw op zijn belofte.

Begeleid door twee hobo’s bezingt de alt in haar aria de zekerheid van het geloof in Christus. Hij kent immers de zijnen, en als in de gelovige lichaam en geest een strijd uitvechten, dan is Hij nog nabij, opdat op het einde het geloof zegeviert.
Prachtig schildert Bach hier muzikaal de woorden ‘Liegt’ en ‘siegt’ door deze met lange noten te accentueren.
Ook de innerlijke strijd van de gelovige wordt onderstreept door snelle, zestiende noten op het woord ‘Streiten’.

En dan heeft Bach nog een verrassing in petto: geen ‘gewoon’ slotkoraal, maar een koraalfantasie op de melodie van het koraal “Durch Adams Fall ist ganz verderbt”, van Lazarus Spengler uit 1524.
Het orkest zet bijna vrolijk de toon, daarmee aangevend dat er van geloofstwijfel geen sprake meer is. De sopranen zingen de koraalmelodie in halve noten, omspeeld door de andere koorstemmen en per strofe onderbroken door instrumentale tussenspelen.

Wie God vertrouwt, wordt nooit beschaamd,
Wie op deze Rots bouwt, wie zich verlaat op Gods troost,
is nog nooit gevallen.
Hij helpt alle gelovigen.

We wensen u veel luistergenoegen.
Harry Toebes