Toelichting bij de motetten
O
Jesu Christ, meins Lebens Licht (BWV 118)
Der
Gerechte kommt um (Bach/Kuhnau)
Dames en heren, jongens en meisjes,
Op 28 juli van het jaar 1750 stierf Johann Sebastian Bach. Het openbare
leven in Leipzig viel bij het bekend worden van zijn overlijden niet
stil. Weinigen zullen zich gerealiseerd hebben welk muzikaal genie
vanaf dat moment niet meer onder ons was. Er kwamen niet veel mensen op
zijn begrafenis af en het stadsbestuur van Leipzig, onder wiens
verantwoordelijkheid het werk van Bach in die stad viel, wijdde amper
een paar woorden aan zijn overlijden. Pas veel later, rond 1830, zorgt
Felix Mendelssohn-Bartholdy, die net als Bach werkte in Leipzig, voor
een soort "Bach-revival" met een hernieuwde uitvoering van de
Matthäus-Passion.
De twee koorwerken die voor vanavond op het programma staan, "O Jesu
Christ, meins Lebens Licht" en het motet "Der Gerechte kommt um" passen
goed in dit jaar waarin we stilstaan bij de dood van de grote
Thomascantor uit Leipzig, 250 jaar geleden. Ze getuigen van
geloofsvertrouwen tot over de grenzen van de dood.
Cantate 118 is eigenlijk geen cantate zoals U in deze kerk gewend bent
te horen. Geen aria's, geen recitatieven: geen solisten dus; alleen het
eerste vers van het koraal "O Jesu Christ, meins Lebens Licht". Dit is
gezang 317 uit het Evangelisches Kirchengesangbuch. De aanleiding
voor dit koraalmotet uit 1736 of 1737 was de dood van de rijksgraaf en
gouverneur van de stad Leipzig, Joachim Friedrich von Flemming. De
tekst is van Martin Behm en hij schreef die vermoedelijk tussen 1608 en
1611.
Bach schreef van dit motet, dat in bes-groot staat, twee versies. De
eerste versie is voor 4-stemmig koor en koperblazers. Deze
instrumentale bezetting is waarschijnlijk bedoeld voor uitvoering op
het kerkhof, bij het graf. De tweede versie van dit werk zult u
vanavond horen. Deze is geschreven in 1746 of 1747 en kent als
instrumentale bezetting een strijkersgroep en hobo's.
Die hobo's hebben in het werk een markant aandeel. In de instrumentale
inleiding hoort u prachtige lange melodielijnen van de strijkers.
Hierbij openen de hobo's hun aandeel met telkens drie noten, die als
herautklanken lijken te fungeren. In de tussenspelen tussen de
regels van het koraal hoort u de ze weer. Deze terugkerende structuur
wordt een ritornello genoemd.
De grootste dramatiek is te beluisteren in de regel "und drückt
mich sehr der Sünden Last", waar de alten en de bassen door
chromatische lijnen, waarbij de noten telkens een halve toon worden
verhoogd, de zonden der mensen benadrukken. Deze manier van accentueren
van zonde en schuld komt in Bachs muziek vaker voor.
In het motet "Der Gerechte kommt um" hoort u hetzelfde soort
herautsignalen van de hobo's als in cantate 118. Dit motet is een
bewerking door Bach van het motet "Tristes est anima mea", van Johann
Kuhnau, Bachs voorganger als Thomascantor in Leipzig, die in 1722
overleed. De tekst "Tristes est anima mea, usque ad mortem", wat
betekent "Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe", uit Mattheus
26 vers 38, is vervangen door woorden uit Jesaja 57, de verzen 1 en 2.
Daar staat "De rechtvaardige komt om en er is niemand die het zich
aantrekt, en de vromen worden weggerukt, terwijl niemand er acht op
slaat, want vanwege de boosheid wordt de rechtvaardige weggerukt; hij
gaat in vrede; zij die de rechte weg bewandeld hebben, rusten op hun
legersteden".
De instrumentale zetting heeft Bach nieuw gecomponeerd en de vijf
stemmen van het koor, de sopraanpartij is verdubbeld, hebben een
bewerking ondergaan. Ook hier laat Bach het motet beginnen met een
instrumentale inleiding, waarna het koor de eerste versregel afsluit
met een accent op de woorden "kommt um".
De toonsoort van het werk is e-klein, een mineurtoonsoort dus. Maar aan
het eind van het werk, bij de woorden "und ruhen in ihren Kammern", "en
rusten op hun legersteden", sluit Bach in E-groot af, in een
majeuraccoord dus. Onwillekeurig denk je hier aan de laatste maten van
de Matthäus Passion, waar Bach een ingezet mineuraccoord laat
eindigen in een hoopvol majeuraccoord: na het sterven is er een hoopvol
uitzicht.
Voor de gelovige is de dood het einde niet, al komt de rechtvaardige om.
"Mein Hort, mein Trost, mein Zuversicht".