Toelichting
bij
cantate BWV 147
Bach is 31 jaar, woont in Weimar en is inmiddels 9 jaar
getrouwd met zijn nicht Maria Barbara. Hij begint aan een cantate voor
de 4e
zondag van advent met als titel “Herz und Mund und Tat und Leben”, op
een tekst
van de dichter Salomon Franck.
Deze cantate heeft Bach vermoedelijk niet afgemaakt en nooit
uitgevoerd. Tekst en muziek zijn verloren gegaan.
Zeven jaar later, in 1723, woont Bach in Leipzig.
Sinds zijn aanstelling in Weimar is er in zijn leven veel
gebeurd:
In 1717 verlaat hij Weimar en wordt hij Capellmeister aan
het hof van de hertog van Cöthen, hij schrijft er zijn beroemde
Brandenburgse
concerten, hij vindt zijn vrouw Maria Barbara overleden en begraven als
hij in
1720 terugkeert van een reis naar Hamburg, hij trouwt een jaar later
met Anna
Magdalena Wülcken en wordt tenslotte benoemd, weliswaar als 3e
keus,
tot Musikdirektor en Cantor aan de Thomasschool en bijbehorende
Thomaskerk in
Leipzig.
Daar in die Thomaskerk klinkt op 2 juli 1723, twee maanden
na zijn benoeming, een nieuwe cantate “Herz und Mund und Tat und Leben”.
Ik hoor u denken: een adventscantate op 2 juli? Dan ben je
of rijkelijk laat, of rijkelijk vroeg! Die cantate was immers
geschreven voor
de 4e adventsdag?
Bach herinnerde zich dat hij ooit in Weimar deze cantate had
geschreven en wist dat die in Leipzig niet te gebruiken was op de 4e
dag van advent. Op deze dag klonk er in
Leipzig traditiegetrouw nooit een cantate. Omdat het materiaal hem
kennelijk
nog steeds beviel en misschien ook wel omdat hij weinig tijd had, heeft
Bach
deze cantate zo bewerkt dat die bruikbaar was voor zondag 2 juli, het
feest van
Onze Lieve Vrouwe Visitatie. Dat is het feest waarop het bezoek van de
bejaarde, zwangere Elisabeth aan haar eveneens zwangere nicht Maria
wordt
herdacht.
Bach herschrijft de cantate zo, dat het oorspronkelijke
adventskarakter, de komst van Christus, bleef behouden.
Dat klinkt meteen al in het openingsdeel: heel mijn hart,
mijn mond, mijn daden en mijn leven moeten getuigen dat Christus mijn
God en
Heiland is.
Bach kiest voor een feestelijke opening, waarbij de trompet
dan ook niet mag ontbreken. Het orkest zet een prachtige fuga in, die
door het
koor wordt overgenomen. Het virtuoze karakter wordt in een middendeel
even
rustiger op de woorden “… ohne Furcht und Heuchelei…” (zonder angst en
schaamte) dat daardoor een indringende betekenis krijgt.
Alle vocale solisten laat Bach in deze cantate aan bod
komen, te beginnen met de tenor.
In een recitatief dat door de strijkers wordt begeleid zingt
hij van de bevrijding van de zondenlast door de komst van Christus in
de
wereld. Hij verwijst daarbij naar het Magnificat, de lofzang van Maria,
waarin
zij zingt van het wonder dat haar is overkomen. Zij dankt en prijst God
dat
door Christus’ troostende verschijnen de mens is bevrijdt van de
dienstbaarheid
aan de satan: “… du bist befreit durch Christi tröstendes
erscheinen…”. Maar
weet wel, zingt de tenor, dat het ontkennen van deze goedheid volgens
de
Schriften een scherp oordeel tot gevolg heeft.
Na dit recitatief zingt de alt in haar aria, in een prachtig
samenspel met een hobo d’ amore, dat de mens zich niet moet schamen
voor
Christus uit te komen. En weer klinkt na deze vermaning een
waarschuwing: als
Christus in heerlijkheid terugkomt, zal Hij niet kennen wie “auf dieser
Erden”
Hem hebben verloochend. Opvallend is de stijgende reeks noten op het
woord
“Herlichkeit” waarmee Bach dit woord muzikaal onderstreept.
De bas zingt ook al een bijzonder recitatief, begeleid door
het continuo. Bijzonder omdat Bach er voor kiest belangrijke tekstdelen
muzikaal de accentueren. Door je te blijven verharden zal de
Allerhoogste je
met Zijn geweldige arm van je troon stoten. Een drukke beweging van
veel noten
onderstreept het woord “stösst”, het van de troon stoten. Op de
woorden “dieser
Arm erhebt” (deze arm verhoogt) gaat ook de muziek omhoog, gevolgd door
de
woorden “hoewel de aarde voor Hem beeft”, waarbij het beven in de
begeleiding
nadrukkelijk is te horen.
“Maakt u verlangend op de Heiland in geloof te ontvangen”
De sopraan zingt in de volgende aria een gebed van de
gelovige. “Heiland, verkies de gelovige ziel en zie mij met genadige
ogen aan”.
De triolenfiguren die door de begeleidende soloviool worden gespeeld,
onderstrepen de verwachtingsvolle vreugde van de komst van de Messias.
Ook hier
laat Bach het adventskarakter van de cantate spreken: met een
verwijzing naar
de ongeboren Johannes die de wegbereider van de Messias zal zijn, zingt
de
sopraan “Bereite dir, Jesu, noch itzo die Bahn”.
Het koor beantwoordt deze woorden met het overbekende koraal
“Wohl mir das ich Jesum habe”. Ook hier laat Bach het Messiaanse
karakter van
de cantate niet los: de begeleiding is in een 9/8-maat, passend bij een
pastorale, een herdersspel. Het koor zingt alle twijfel over de keus
voor de
Messias weg: “O wie feste halt ich ihn”, “wat houd ik Hem stevig vast”.
Hoop is
overgegaan in zekerheid: “Ik heb Jezus, die mij liefheeft en zich aan
mij heeft
gegeven”.
Hier eindigt het eerste deel van de cantate, het deel dat
vermoedelijk voor de preek heeft geklonken.
Het tweede deel begint met een aria voor de tenor. In een
samenspel met de basso continuo, met name met de cello, imiteren stem
en
instrument elkaar in de muzikale figuur op de woorden “Hilf, Jesu,
hilf”. Ook
hier kiest Bach voor een begeleidingsvorm met groepen van 3 noten, de
triolen.
Het lijkt alsof de gelovige toch weer door twijfel wordt getroffen,
gelet ook
op de laatste kreet van de tenor, wederom op de woorden “Hilf, Jesu,
hilf”.
De alt zingt, begeleid door de hobo’s een opmerkelijk
recitatief. Het gaat over de ongeboren Johannes, die vervult moet
worden van
Gods Geest om zijn wegbereidend werk te doen. Reeds in de moederschoot
is hij
al met de band der liefde aan zijn Heiland verbonden. De alt zingt
woorden uit
Lucas 1 waarin staat dat bij de begroeting van Elisabeth door Maria het
Kind
opsprong in haar schoot.
Bach onderstreept deze passage muzikaal door de hobo’s op de
woorden “…er wird bewegt, er hüpft
und
springet” springende noten te laten spelen.
Als laatste solist is de bas aan de beurt. Bach haalt alles
uit de kast: het hele orkest begeleidt de bas wanneer die zing “Ik wil
zingen
van het wonder van Jezus, met mijn lippen breng ik Hem een offer, Zijn
heilig
vuur bedwingt mijn zwakke wezen”.
Het woord ‘offer’ krijgt door een lange reeks snelle noten
extra nadruk, evenals het woord ‘vuur’.
Met een krachtige inzet van deze aria door het orkest,
inclusief de trompet, preludeert Bach op de binnenkomst van de Messias,
waarbij
de trompet als een heraut met klaroenstoten opent.
De cantate sluit weer af met hetzelfde koraal dat als
afsluiting van het eerste deel heeft geklonken, maar nu met de woorden
“Jezus
blijft mijn vreugde, Hij weert alle lijden af, daarom verlaat ik Hem
niet”.
Wij wensen u veel luistergenoegen