Toelichting bij cantate BWV 149
Man
singet mit Freuden vom Sieg
Het moet op 29 september 1728 geweest zijn dat in een van de beide
kerken van Leipzig, de Thomaskerk of de Nicolaikerk, Bachs cantate “Man
singet mit Freuden vom Sieg” heeft geklonken.
Een cantate voor het feest van de aartsengel Michael, waarbij de
overwinning van de satan door Michael centraal staat.
Bach werkt ondertussen al vijf jaar in Leipzig. Elke week wordt er van
zijn hand een cantate verwacht waarbij de teksten die vastgesteld zijn
voor de zondagen van het kerkelijk jaar uitgangspunt dienen te zijn. Zo
hoort de gemeente dan de verwerking van de bijbelteksten zowel in de
preek als in de cantate. Voor deze cantate is het gevecht tussen
Michael en draak uit Openbaringen 12: 7 – 12 de nieuwtestamentische
lezing en Psalm 118 : 15 en volgende vormt de lezing uit het oude
testament.
Elke week een cantate schrijven, die dan ook nog met de hand moet
worden overgeschreven om alle zangers en instrumentalisten van een
partij te voorzien, is voorwaar geen sinecure. Gelukkig dat Bach over
een aantal kopiïsten kon beschikken (waaronder zijn eigen kinderen
en zijn echtgenote) om de klus vóór de eerste repetitie
af te hebben.
Het zegt iets over Bachs energie en instelling dat hij in die eerste
twee jaren in Leipzig maar liefst 150 (!) cantates componeerde. Hij is
daar dus bijzonder enthousiast begonnen.
Kennelijk is dit werktempo hem niet in de koude kleren gaan zitten,
want in 1726 gunt hij zich, wat zijn cantatecomposities betreft, een
rustperiode: hij gebruikt dan 18 cantates van zijn neef Johann Ludwig.
Dat was in Bachs tijd niet ongebruikelijk: er waren meer uitstekende
componisten en waarom zou je dan van hun werk geen gebruik maken? Ook
eigen werk werd wel “gerecyceld”.
Zo is het openingskoor van deze cantate tevens het slotkoor van Bach
wereldlijke Jachtcantate, BWV 208, een werk dat Bach eerder had
geschreven.
De teksten van de aria’s en recitatieven zijn van de hand van Christian
Friedrich Henrici, die onder het pseudoniem in 1728 een aantal
Bachcantates van teksten voorzag. Ook de niet-bijbelgebonden teksten
uit de Matteuspassion zijn van zijn hand.
Dat we met een overtuigend overwinningslied te maken hebben, is aan de
grote bezetting met strijkers, hobo’s, fagot, trompetten en pauken al
meteen duidelijk te horen. Ook het dansant karakter van de 3/8-maat
werkt daar sterk aan mee.
Het koor zingt woorden uit psalm 118: Hoort! Jubellied en zegezang in
de tenten der rechtvaardigen: de rechterhand des Heren doet krachtige
daden, de rechterhand des Heren verhoogt…”
In de hierop volgende aria verkondigt de bas, als beeld van de luide
stem uit Openbaringen 12:10, de overwinning van het Lam, van Christus.
Kracht en macht worden u toegezongen God, het Lam heeft de satan
overwonnen en verjaagd.
De woorden “Kraft” en “Stärke” geeft Bach een extra accent mee
door ze resp. hoogte en veel zestiende noten mee te geven.
De alt zingt vervolgens in een recitatief van Gods engelen die zich van
alle kanten om de gelovige scharen. De satan is overwonnen en heeft
geen kracht meer. “Ook al stort alles om mij heen in, ik kan gerust
zijn, God stuurt een vurig paard en een vurige wagen met een grote
schare engelen bovendien.”
Dan is de sopraan aan de beurt. Bach heeft haar aria zo gecomponeerd
dat alles lieflijkheid uitstraalt. Begeleid door de strijkers zingt ze
woorden van troost:
Gods engelen verlaten je niet, ze blijven bij je tot het einde. Wanneer
ik slaap, waken zij, als ik ga, dragen ze mij op handen. Hier is een
verwijzing naar Psalm 91: 11 en 12 “want Hij zal aangaande u zijn
engelen gebieden dat zij u behoeden op al uw wegen, op de handen zullen
ze u dragen”. Op de woorden “gehen”en “stehen” legt Bach een
accent door ze over meer maten uit te smeren.
In het recitatief na deze aria zingt de tenor weer over een engel.
Er klinken woorden van dank voor wat de sopraan zojuist heeft gezongen
over het op handen dragen van de gelovige door Gods engelen. “Ik dank u
daarvoor, liefste God; geeft dat ik berouw heb over mijn zonden en
geeft dat mijn engel zich daarover verheugt, opdat hij mij op de dag
van mijn sterven mij in de hemel in uw schoot draagt.
Dan volgt een bijzonder duet van alt en tenor, begeleid door een
solofagot. Een opmerkelijke keuze, omdat de fagot zelden als
soloinstrument in aria’s soleert, maar vooral als versterking van het
continuo wordt ingezet.
Vermoedelijk onderstreept zijn kenmerkend geluid de waakzaamheid van de
wachters, waarover alt en tenor zingen: weest waakzaam, heilige
wachters, de nacht is haast voorbij, mijn verlangen naar mijn Vader is
sterk en ik rust niet eer ik voor zijn aangezicht sta.
Een koraal op de melodie “Herzlich lieb hab ich dich, o Herr” van
Martin Schalling sluit hierop naadloos aan. De tekst en melodie heeft
Bach ook gebruikt bij het slotkoraal in de Johannes Passion, dat niet
zoals de Matteus met een slotkoor eindigt maar met deze prachtige
tekst: Ach Heer, laat uw geliefde engel, als mijn einde daar is, mij in
Abrahams schoot dragen. En als ik dan uit de dood wordt opgewekt en
mijn ogen u aanschouwen, dan zal ik U eeuwig prijzen.