Toelichting bij
Cantate BWV 159, Sehet, wir gehn hinauf gen Jerusalem Hier in de Petruskerk op deze avond van Palmzondag klinkt geen complete passie. En toch is in in tekst en muziek van de cantate die nu klinkt het nodige van de grote passies te herkennen. De cantate is geschreven voor de zondag die aan de Veertigdagen voor Pasen voorafgaat, dat is zes zondagen terug. In de sobere Veertigdagen klonk in Leipzig geen concertante muziek. Pas weer met de passies in de Goede Week, op Goede Vrijdag. Over de stille weken heen spant Bach door middel van de cantate die wij nu horen, een grote boog. Aanzetten voor de grote passies horen we in deze cantate al. Om te beginnen het sublieme muzikale volgen van de evangelietekst. In dit geval de woorden die Jezus spreekt aan het begin van zijn opgang vanuit Galilea naar Jeruzalem: ‘Ziet, / wij gaan op / naar Jeruzalem!’ Maar daarbij, tussendoor, erna de reactie van de alt. Er ontstaat een dialoog zoals we die ook kennen uit de Matthäus Passion (vergelijk het ‘wen?’ ‘was?’ ‘wie?’ ‘wohin?’ uit het openingskoor). Zo horen we de gelovige respons van de individuele ziel, die van de weg van Jezus niets begrijpt maar zich uiteindelijk toch toevertrouwt en Jezus volgt.In recitatief en aria krijgen de persoonlijke gevoelens de ruimte. Door de aria van de alt (2) vlecht zich een koraal. Het is een van de coupletten van ‘O Haupt voll Blut und Wunden’, het kerklied dat in de Matthäus Passion een terugkerend gegeven is. In de Matthäus klinkt het couplet ‘Ich will hier bei dir stehen’ halverwege het eerste deel, nadat Jezus heeft voorzegd dat Petrus hem driemaal zal verloochenen, waarop Petrus reageert dat hij dat absoluut nooit zal doen. Tegenover de innerlijkheid die opklinkt in recitatief en aria, is het koraal objectiever. In het koraal zingt de gemeenschap, de kerk van de eeuwen. Het koraal zingt via de sopraan boven de individuele mogelijkheden uit. Het koraal is strenger, maar stralend ook, steviger, meer vormvast. Prachtig vlechten de innige beleving van de alt en het zingen van de gemeenschap zich door elkaar. Ze verstevigen elkaar, ze hebben elkaar nodig; samen, de persoonlijke invulling en de aangereikte gemeenschappelijke vorm, maken ze het volgen van Jezus mogelijk. Ook in de grote passies vinden we dat zo telkens weer: het koraal met zijn sterke, sobere structuur en de virtuoze, bewogen reacties van de solisten in hun vrije stukken. En dat allemaal als omspeling en uitwerking van de onaantastbare evangeliewoorden. Het hoogtepunt van de cantate vormt de aria van de bas (4): ‘Het is volbracht’. Tekst en muziek ademen een volmaakte rust. Er ontstaat een verstild weefsel, de hobo trekt grote bogen, de dingen vallen op hun plek, alle spanning lost op, het is klaar nu. Het lijden is klaar. ‘Wir sind von unserm Sündenfalle / in Gott gerecht gemacht’: er is van alles fout gegaan, maar dat telt niet meer, we slepen het niet langer mee. Christus is door het eeuwige menselijke tekort, door de vicieuze cirkels van de schuld heen gebroken, alles ligt open, het is o.k. nu. In dit gedeelte van ultieme rust komt nog even iets van beweging als de bas zingt: ‘Nu wil ik snel naar jou toe om je te danken.’ Maar die dankbare beweging verstilt weer in het ‘gute Nacht’ en de laatste woorden: ‘es ist vollbracht.’ Verlossing is niet iets wat je zelf organiseert, is geen prestatie, maar wordt geschonken. Dat is een hoofdthema uit het evangelie en uit de lutherse traditie van Bach — en te horen aan deze aria en de vele prachtige aria’s uit de grote passies moet het voor Bach alles betekend hebben: dat in de dramatische neergang van de christusfiguur een beslissing is gevallen: het verleden hoeft ons niet langer te belasten en te misvormen, bij voorbaat zijn wij vrijgesproken, we blijken volkomen aanvaard. Het gaat nooit meer nergens naartoe, we zijn terecht. Zo therapeutisch, zo verlossend, zo inclusief behoudt dit gegeven een plek in het hart van onze cultuur. We komen er niet meer van los. De vreugde om dit gegeven wordt onderstreept in het slotkoraal. Harry Toebes |