Toelichting bij cantate BWV 19
“Es
erhub sich ein
Streit”
Toen Bach in 1723 de post van cantor-organist van
de
Thomaskirche in Leipzig kreeg, is hij met grote voortvarendheid
begonnen aan
het componeren van cantates. Het merendeel van de kerkelijke cantates
die we
van Bach kennen, stamt uit de periode dat hij in Leipzig werkte, van
1723 tot
aan zijn dood in 1750.
Zijn Leipziger cantates zijn in vijf jaargangen ingedeeld,
waarbij Bach in de eerste 5 jaren van zijn ambt in deze stad
verhoudingsgewijs
de meeste cantates heeft geschreven.
De cantate van vanavond “Es erhub sich ein Streit”, is in de
derde jaargang ingedeeld, waarin cantates zijn opgenomen uit de jaren
1725-1727.
Tot 1725 heeft Bach eigenlijk onafgebroken jaargangen
cantates gecomponeerd. Vanaf 1726 stagneert deze stroom. Waarom Bach
een
adempauze nam, is niet duidelijk.
Het is bekend dat hij het gat in de cantatestroom vulde met
composities van zijn oom Johann Ludwig uit Meiningen.
De tekst is van Picander, een pseudoniem voor de dichtende
postbeambte uit Leipzig, Christian Heinrich Henrici. Bach heeft veel
teksten
van deze Henrici voor zijn cantates
gebruikt, hoewel deskundigen vraagtekens zetten bij het dichterlijk
gehalte van
deze tekstschrijver.
De cantate is geschreven voor het Michaelsfeest, waarin de
strijd tussen de aartsengel Michael en de draak uit Openbaringen 12
centraal
staat.
Dat er strijd wordt geleverd, is duidelijk hoorbaar aan de
bezetting die Bach voor deze cantate heeft gekozen: naast het continuo
en de
strijkers hoort u 3 trompetten en pauken, instrumenten die in een
oorlog een
nadrukkelijke rol hadden.
Opvallend is het begin van de cantate: geen muzikale
inleiding, de toon wordt onmiddellijk gezet met een canonische inzet
van koor
en orkest op de woorden ‘Es erhub sich ein Streit’.
De bassen, samen met de basinstrumenten van het orkest
beginnen, gevolgd door de tenoren, de alten en de sopranen.
En dat er strijd is, laat Bach ook horen aan de werkelijk
enorme series zestiende noten in alle stem- en instrumentengroepen op
het woord
‘Streit’. Er komt schijnbaar geen einde aan het gevecht, waar de ene
stem
ophoudt, gaat de andere verder. Deze toonschildering hebt u vaker bij
Bach
kunnen horen: de muziek onderstreept de tekst.
Op de woorden ‘Die rasende Schlange’ lijkt de muziek iets te
kalmeren, maar dat is slechts schijn: op het woord ‘rasende’ klinken
weer
dezelfde zestiende figuren als in het voorgaande.
De omslag komt in dit openingsdeel op de woorden ‘Maar
Michael bedwingt hem’. Het koor zingt nu meer homofoon, terwijl het
orkest door
blijft woeden. Maar ook deze rust is van korte duur, op het woord
‘Schar’
(schare of menigte) klinken nu in alle stemgroepen tegelijk die figuren
van
zestiende noten, later door de bassen herhaald op het woord
‘Grausamkeit’. Met
een herhaling van de eerste deel van dit openingskoor sluit Bach het
begin van
de cantate af.
De bassolist bezingt in het volgende recitatief de lof op de
overwinning van Michael:
Godlof, de draak is geveld door de zege van Michael en het
engelenleger. De duisternis ligt er geketend bij, voor hem is in het
hemelse
rijk geen plaats meer. En mocht zijn brullen ons nog angst aanjagen,
wij zijn
door engelen beschermd.
Dan volgt een prachtige aria voor de sopraan, begeleid door
2 hobo’s. In een monumentale stijl zoals we die alleen bij Bach kennen,
vindt
er een samenspel plaats tussen stem en instrumenten van een ongekende
schoonheid.
De sopraan zingt van Gods engelen die door Hem als
bescherming naar de gelovigen worden gezonden:’God zendt ons zijn
engelenleger.
Waar wij ook staan of gaan, wij kunnen in verzekerde rust onze vijanden
tegemoet treden. Om ons heen, zowel ver als dichtbij, is zijn Gods
engelen
gelegerd, uitgerust met vuur, paarden en wagen’. De laatste woorden
verwijzen
naar de redding van de profeet Elisa, uit 2 Koningen 6, toen deze bij
dreigende
gevangenneming door de hemelse legermachten werd gered.
En ook hier hoort u de voor Bach zo kenmerkende muzikale
accenten: op de woorden ‘stehen’ en ‘Ruh’ schrijft Bach lange noten om
de rust
te duiden, terwijl op de woorden ‘gehen’ en ‘Feinde’ de beweging door
snellen
zestiende noten wordt onderstreept. Ook het woord ‘Wagen’ voor
strijdwagen
krijgt zo’n nadrukkelijk accent.
De tenor antwoordt met een recitatief op de woorden:’Wat
stelt de snode mens voor, het mensenkind. Een worm slechts, een arme
zondaar.
En toch vindt God hem niet te min om zijn engelenleger als wacht en
bescherming
te geven’.
De tenor mag doorgaan met misschien wel een van de mooiste
aria’s die Bach heeft geschreven:’Blijft, engelen, blijft mij nabij.
Bewaar
mijn voet voor uitglijden en leer mij zoals engelen dat kunnen, de
Allerhoogste
zingend te danken’.
Bach schrijft deze aria in de vorm van een dans, de
‘siciliano’, geschreven in een 6/8e maat.
Er gaat een enorme rust uit van dit deel, als groot contrast
met de turbulente delen hiervoor. De grote Bachkenner Albert Schweizer
noemde het ritme van de siciliano al het engelenritme. En alsof het nog
niet
genoeg is
horen de kerkgangers in Leipzig niet alleen de rustgevende muziek van
de strijkers en de tenor, maar klinkt daar doorheen opeens de trompet
met
de koraalmelodie ‘Herzlich lieb hab ich dich, o Herr’. De klanken van
dit
koraal doen onmiddellijk denken aan de woorden die aan het slot van de
Johannespassion op deze zelfde melodie klinken:”Ach, Herr, laß
dein lieb
Engelein, am letzten End’ die Seel mein in Abrahams Schoß tragen”
(Ach, Heer, laat uw
geliefde engel aan het eind van mijn leven mijn ziel dragen in de
schoot van Abraham).
Een en al gelovige berusting, zo vindt mijn ziel rust bij U.
De sopraan vervolgt met een recitatief op de
woorden: ’Laten
we het aangezicht van de engel liefhebben en hem niet verdrijven of
bedroeven
met onze zonden. Zij nemen ons eenmaal mee in hun hemelwagen naar de
eeuwige
zaligheid’.
En met de trompet als ondersteuning van de melodie
van het
slotkoraal eindigt Bach deze cantate met de melodie van het lied ‘Freu
dich
sehr, o meine Seele’, die wij kennen als de melodie van psalm 42:
Laat uw engel met mij meereizen op Elia’s rode
wagen,
En mijn ziel beschermen, zoals Lazarus na zijn
dood.
Laat die rusten in uw schoot, vervul mijn ziel met
vreugde
en troost,
Todat mijn lichaam weer uit de aarde verrijst en
met mijn
ziel verenigd wordt.