Toelichting bij cantate BWV 214

“Tönet ihr Pauken! Erschallet Trompeten!”

Dames en heren, meisjes en jongens, speciale gasten bij dit concert,

Als je jarig bent krijg je meestal cadeautjes.
De cantate van vanmiddag is niet alleen ons cadeautje aan de jarige stad Hoorn, maar was in 1733 Bachs cadeau aan de Kuurvorstin van Saksen en Koningin van Polen, Maria Josepha. Zij was de dochter van keizer Joseph I van Habsburg en getrouwd met Friedrich August II. Op 8 december van het jaar 1733 klonk deze felicitatiecantate voor het eerst, in de stad Leipzig, waar Bach woonde. De vorst en vorstin waren er echter niet bij. Vermoedelijk hebben zij een prachtig uitgevoerd tekstboekje toegezonden gekregen, zodat ze op de hoogte waren van deze hulde. Een in Bachs tijd niet ongebruikelijke geste.
Helemaal belangeloos was dit cadeau niet: eerder, toen Friedrich August II de troon van Saksen en Polen besteeg, had Bach hem zijn “Hohe Messe” toegestuurd, dat toen alleen uit het Kyrie en het Gloria bestond. Bach aasde op de titel “Hofcomponist” en dan moet je op de een of andere manier in positieve zin opvallen, bijvoorbeeld met een cadeau waaruit je waardering en je kunnen blijkt.
In deze cantate wordt de Maria Josepha naast het koor toegezongen door 4 solisten, die elk een op de mythologie geïnspireerde figuur voorstellen, allen met eigenschappen die ook aan de vorstin worden toegedicht.
Als eerste horen we de tenor die de vredebrengster Irene voorstelt.
Dan de sopraan als Bellona, de godin van de oorlog, de alt als Pallas, de beschermer van de kunsten en tenslotte de bas als Fama, de boodschapper van de roem.

Vermoedelijk heeft Bach deze cantate uitgevoerd met het Collegium Musicum van Leipzig, een gezelschap muziekminnende studenten en bevlogen amateurmusici en professionals, zowel zangers als instrumentalisten. Dit gezelschap was in 1702 opgericht, op initiatief van Georg Philipp Telemann. Dat Bachs collegium op een hoog muzikaal niveau presteerde, blijkt o.a. uit de soms razend moeilijke partijen in de muziek voor dit gezelschap. Koor, orkest en solisten moeten ook in de cantate van vanmiddag flink aan het werk.
Overigens: driehonderd jaar later in september 2002 ontstaat in Hoorn het Collegium Musicum Hornense, dat samen met het orkest Cappella Horna en vocale solisten een traditie van orgel/cantateconcerten voortzet onder de naam ‘Abendmusiken’, in navolging van de beursconcerten onder deze naam in Lübeck door Dietrich Buxtehude, van wie we dit jaar zijn 300ste sterftejaar gedenken.

Wanneer u dadelijk het openingskoor van de cantate hoort, kan het zijn dat dit deel u wel zeer bekend voorkomt. Want daar klinkt de muziek die ons meer bekend is als het openingskoor uit het Weihnachtsoratorium: “Jauchzet, frolocket, auf, preiset die Tage”.
Inderdaad, Bach heeft later (het Weihnachtsoratorium is van 1748) een aantal delen uit de wereldlijke cantates 213 en 214 opnieuw gebruikt in dit oratorium. Deze vorm van ‘hergebruik’ van eerder geschreven muziek was in Bachs tijd zeer gebruikelijk. Ook het slotkoor van deze cantate komt later in het oratorium terug als openings- en slotkoor van de 3e cantate.

De cantate laat geen twijfel bestaan over het feestelijke karakter ervan. In het openingskoor horen we allereerst de verklanking van de woorden “Tönet ihr Pauken!”, gevolgd door trompetgeschal van wel 3 trompetten.
Het orkest is trouwens fors samengesteld: naast de pauken, de trompetten, de strijkers en het continuo klinken 2 fluiten, 2 hobo’s, een fagot en een contrabas.
Bach pakt flink uit en laat dat horen ook: ‘Pauken, laat je horen, trompetten schalt, klinkende snaren vult de lucht met klank! Zingt nu liederen, opgewekte dichters, ‘leve de koningin’ is de vrolijke roep! ‘Leve de koningen’ wordt gewenst door de inwoners van Saksen, koningin leef, bloei en groei!”.

In het recitatief voor de tenor zingt de vredebrengster Irene van de dag waarop iedereen mag verheugen. De koningin is jarig en voorspoed en geluk lachen ons toe. Onder onze vorstin is voorspoed, geen storm maakt me bang, geen bliksem, duistere wolken of onheilspellend weer. Tekenend voor Bach is de verklanking van de woorden ‘Sturm’, ‘Blitz, ‘trübe Wolken’ en ‘düstres Wetter’, door de cello: je hoort ze alle vier.

Dan klinken de vrolijke klanken van de beide fluiten in de aria voor de sopraan. Blaast op de fluiten, zodat alle vijanden en bedreigingen verdwijnen, laat juichend gezang schallen, dit feest verlangt vreugde!
De fluiten en de sopraan imiteren elkaar in dezelfde melodische figuren en de vreugde wordt door lange reeksen van zestiende noten extra onderstreept.

Harry Toebes