Toelichting bij cantate BWV 29

Wir danken dir, Gott, wir danken dir

Dames en Heren, jongens en meisjes,

Stelt u zich eens voor: het is 8 juni 2002. In de Sint Franciscus Xaveriuskerk aan ’t Zandt is de voltallige gemeenteraad van Amersfoort bijeen voor de installatie van een nieuw college van burgemeester en wethouders, die na de verkiezingen van 6 maart j.l. als lid van de gemeenteraad zullen toetreden en het college zullen vormen.
De plechtige installatie wordt voorafgegaan door een speciale kerkdienst, waarin het thema  “Dankbaarheid” centraal staat en waarin een cantate van Bach zal klinken. Alle partijen luisterend naar en instemmend met de woorden van cantate 29 “Wir danken dir, Gott, wir danken dir”....

In Leipzig, op 27 augustus 1731, klonk deze cantate in de Nicolaikerk. Daar was de raad van de stad bijeen voor de jaarlijkse “Ratswechsel”. Dit was het moment waarop de dagelijkse leiding van de stad werd overgedragen aan een ander deel van de gemeenteraad, aan een nieuw college.

Bach heeft voor cantate 29 “Wir danken dir, Gott, wir danken dir” instrumentaal flink uitgepakt: een bezetting van strijkers, hobo’s, koper en pauken zetten in het openingsdeel, een sinfonia, al meteen de toon. Opvallend daarbij is de rol van het orgel. Het fungeert nu eens niet uitsluitend als continuo-instrument, begeleider van koordelen, aria’s en recitatieven, maar het heeft hier een nadrukkelijk solistische rol. Voor wie denkt dat het openingsdeel bekend klinkt: Bach heeft de “Preludio” uit de Partita in E-groot voor vioolsolo (BWV 1006) tot dit enorm virtuoze orgelconcert omgewerkt en er een orkestpartij aan toegevoegd.

Na dit deel is het koor aan de beurt en ook nu klinkt er weer iets bekends.
Op de woorden “Wir danken dir, Gott, wir danken dir” klinkt de muziek van het deel uit de Hohe Messe:”Gratias Agimus Tibi”. De koorstemmen zetten het eerste muzikale thema na elkaar in waardoor een canonachtig geheel ontstaat op de woorden van Psalm 75:2a “Wij loven U, o God, wij loven, want nabij is Uw Naam, men vertelt Uw wonderen”.
Bij de tekst “...und verkündigen deine Wunder” wordt de melodie levendiger en verschijnt het tweede muzikale thema dat ook na elkaar door de koorstemmen wordt ingezet.
Niet alleen de muzikale toon van deze cantate is nu door Bach gezet, ook het bijbelse thema voor de Ratswechsel is nu duidelijk: God wordt gedankt voor de weldaden die Hij aan Zijn volk heeft bewezen en de gelovigen bidden om Zijn zegen voor de toekomst van
hun stad.
    De tenor zingt daarvan in een aria waarin de viool de instrumentale solo voor haar rekening neemt.
De ons onbekende tekstdichter van deze cantate trekt een voor die tijd gebruikelijke parallel met het bijbelse Jeruzalem.  De toehoorders in de kerk zien in de naam “Sion” of  “Jeruzalem”, de stad waar God aanbeden wordt, hun stad, Leipzig. “Halleluja, sterkte en macht zij de naam van de Allerhoogste”, zingt de tenor, waarbij de melodie omhoog gaat bij het woord “Allerhöchsten” om dat “Hoge” muzikaal te illustreren. En God heeft Leipzig niet verlaten: “Zion ist noch seine Stadt”, zoals in 1 Kronieken 23:25 staat:”Hij woont voor immer te Jeruzalem”.
In het hierop volgend recitatief voor de bassolist wordt de reden voor de dankbaarheid meteen duidelijk in de woorden “Gottlob! Es geht uns wohl!”, waarna een citaat volgt uit Psalm 46:2 “God is ons een toevlucht en sterkte”. Leipzig is onder Gods beschermende vleugels geborgen en waar is een volk als wij, aan wie God zoveel nabijheid en genade schenkt?
Bij de aria van de sopraan wordt het tweede thema van de cantate ingeluid: na de dankbaarheid voor Zijn weldaden wordt God gebeden om Zijn zegen voor de toekomst van de stad. “Zegen hen die ons regeren, die ons leiding geven, beschermen en voorgaan, zegen hen die U gehoorzaam zijn”. Een dansachtig thema dat door de hobo en de strijkers wordt ingezet, wordt door de sopraan overgenomen met de woorden “Gedenk an uns mit deiner Liebe, schleuß uns in dein Erbarmen ein”. Door haar een rustig karakter mee te geven, laat Bach deze aria een ingetogenheid uitstralen die contrasteert met het voorgaande en het volgende.
In het recitatief dat door de alt wordt gezongen komt de dankbaarheid terug, zowel in woord als in muziek.
Vergeet niet, o God, ons uit Uw Hand te voorzien van het goede, zodat onze stad en ons land U, tot Uw eer, met offers en dankzegging prijzen.
En met een verwijzing naar Deuteronomium 27:15-26 waar telkens de woorden klinken “En het gehele volk zal zeggen...” antwoordt het koor “Amen”.
Bach schrijft hier geen vierstemmige zetting, maar kiest voor dezelfde noot voor alle stemmen. Met deze eenstemmigheid accentueert hij de instemming van het volk. En meteen daarna herhaalt de alt de aria die we al bij de tenor hebben gehoord, alleen nu niet in A-groot, maar in D-groot: “Halleluja, Stärk und Macht sei des Allerhöchsten Namen”. Het orgel krijgt in de begeleiding een solorol toebedeeld.

Met het slotkoraal “Sei Lob und Preis mit Ehren”, de 5e strofe van het lied “Nun Lob, mein Seel, den Herren” van Johann Gramann uit 1530, pakt Bach nog eenmaal uit. Orgel, stijkers, hobo’s, trompetten en pauken onderstrepen de woorden ”Lof, eer en prijs zij aan God, de Vader, aan de Zoon en aan de Heilige Geest.”     
 
Inleidende woorden bij Lied 265

“Jeruzalem, mijn vaderstad, mijn moederhuis, wanneer zal ik u zien zoals ge zijt, de bruid van onze Heer?”
Zo luidt de eerste strofe van lied 265 uit het Liedboek van de Kerken. De organisatoren vonden het een goed idee om vanavond u een actief aandeel te gunnen bij dit concert in de serie ‘Rondom de kantates’. Een paar woorden over dit lied, waardoor ook de keuze ervan voor dit cantateconcert duidelijk wordt.

De dichter Willem Barnard liet zich bij dit lied inspireren door het 16e eeuws lied “Hierusalem my happy home”, van een onbekende Engelse dichter.
Het lied schildert een beeld van de nieuwe aarde dat bewust dicht bij de gelovige is gehouden:
“Daar is geen pijn en geen verdriet, geen afgunst en geen nijd, en angst en armoe zijn er niet maar altijd vrolijkheid”, zegt Barnard in de tweede strofe. En na een beschrijving van het nieuwe Jeruzalem, waar de deuren van parelmoer zijn en de vloeren van zilver en goud, komen “de heiligen”, de in God ontslapen gelovigen, die een en al vreugde ervaren.
Een aantal heiligen wordt met name geciteerd en niet de eerste de besten! Ze hebben iets gemeen, ze zijn allemaal aan de muziek verbonden:
David, de koormeester, met zijn harp, Maria, zingend haar Magnificat, Simeon met zijn lofzang, Mirjam en Hanna die met trom en tambourijn hun blijdschap uiten, Kerkvader Ambrosius, de auteur van het Te Deum, Johannes met de lofprijzing Laudamus te
Gregorius, naar wie het gregoriaans is genoemd,
Luther, de grote kerkhervormer en schrijver van talloze kerkliederen. En dan noemt Barnard in deze rij “Bach, de grote Bach”. Hij mag niet ontbreken. Wat zal hij genieten als hij het engelenkoor mag dirigeren, “Ehre sei dir Gott gesungen” en zijn muziek mag opklimmen tot Hem die troont op deze lofzangen, de lieve lange dag.

Inleiding bij het Quodlibet

Geheel ongebruikelijk in de vijfjarige traditie van de serie “Rondom de Kantates”, wordt u verzocht nog even te blijven zitten. Soms geeft een musicus of een ensemble musici na afloop van een concert een toegift, meestal na door het publiek een aantal malen met aanhoudend applaus te zijn teruggeroepen vanwege een geweldige muzikale presentatie. U zou het wat aanmatigend van ons kunnen vinden om nu zelf te besluiten een toegift te geven, maar we doen het toch... En daar is wat ons betreft alle reden toe. Het is niet omdat we vinden dat we het als koor en orkest wel hebben verdiend, na vijf jaar. Het is vanwege de verdienste van dirigent Wouter van den Braak, de motor achter de serie “Rondom de Kantates”, dat hij en u worden getrakteerd op een toegift.

Vijf jaren, vanaf de oprichting van de Stichting ‘Rondom de Kantates’, en twee jaren daaraan vooraf, hebt u kunnen genieten van de muziek van de grote cantor/organist Johann Sebastian Bach. Wouter van den Braak heeft vanuit de filosofie: “dromen, denken, doen” aangetoond dat het mogelijk is met grote regelmaat Bachs muziek in Amersfoort instrumentaal en vocaal te laten klinken.    Als dank voor al jouw inspanning, maestro Van den Braak, zijn we nu getuige van de “Erstaufführung” in Amersfoort van het laatste deel van Bachs “Quodlibet”, BWV 524 uit 1708, voor 4 zangstemmen en basso continuo. Het is een gelegenheidswerk, letterlijk betekent ‘Quodlibet’: ‘zoals je maar wilt’. In Bachs tijd was het niet ongebruikelijk bij bruiloften, andere familiefeesten of bij het afscheid van een familielid, vriend of collega die naar het buitenland vertrok, quodlibets te zingen. Vermoedelijk vertrok bij deze gelegenheid een familielid van Bach naar Nederland, op doorreis naar Nederlands-Indië. Bij de woorden “Studenten sind sehr fröhlich...” hoort u het begin van ons Wilhelmus. Ook Brabant wordt in het quodlibet genoemd. De oorsprong van de muziek was vaak ontleend aan bekende wijsjes die door de stadsmuzikanten in Bachs tijd overal werden gespeeld. Het was voor een feestend gezelschap, zeker voor de muzikale familie Bach dan ook niet zo moeilijk mee te zingen of zelfs te improviseren.
De tekst is deels serieus, deels komisch. Latijn wordt afgewisseld met de volkstaal. Zo ook in het te zingen deel. De vier solisten beginnen bij de tekst “Dominus Johannes citatur ad Rectorem Magnificum...” , Heer Johann (Bach zelf of iemand uit de Bachfamilie) wordt ontboden bij de Rector Magnificus om twee uur in de middag, wegens een meisje in café De Gulden Kroon....
Het originele manuscript van dit quodlibet is verloren gegaan. Het eindigt met de woorden: “Ei, was ist das vor eine schöne Fuge!”.
Dan moet er wel een Bachfuga komen. Henk van Zonneveld en Hein Hof spelen aansluitend aan deze laatste woorden de Fuga in C, BWV 1061, voor klavecimbel en orgel. Maestro, bedankt!

‘Erstaufführung in Amersfoort’ van het laatste deel van Bachs “Quodlibet”, BWV 524 uit 1708, voor 4 zangstemmen en basso continuo...

Dominus Johannes citatur ad Rectorem Magnificum hora pomeridiana secunda propter ancillam in corona aurea.
Studenten sind sehr fröhlich, wie ihr alle wisst.
Solang ein blutiger Heller im Beutel Übrig ist.
Wär der Galgen Magnet und der Schneider Eisen,
Wie mancher würde noch heute an den Galgen reisen!
Wär ich König in Portugal, was fragt ich darnach,
Ein andrer möchte kippen mit dem Backtrog in Bach.
Bona dies, Meister Kürschner, habt ihr keine Füchse mehr?
Ich verkaufe sie alle nach Hofe, mein hochgeehrter Herr.
Ich sehe eine Jungfer, die hat sehr stolz getan
Und hat doch wohl bei Urbens kein ganzes Hemde an!
Mancher stellt sich freundlich mit feiner Zung
Und denkt doch in dem Herzen wie Goldschmieds Jung.

In diesem Jahren haben wir zwei Sonnenfinsternissen,
Und zu Breslau auf dem Keller schenkt man guten Scheps,
Und in meinem Beutel regiert der fressende Krebs.
Hört ihr Herren allzugleich,
Was da geschehen in Oesterreich
Hört ihr Herren allerhand,
Was da geschehen in Brabant,
Da hat geboren eine alte Frau
Eine junge Sau!

Seid freundlich eingeladen zum Topfbraten!
Ei, was ist das vor eine schöne Fuge!
Harry Toebes