Toelichting bij cantate BWV 44
“Sie werden euch in den Bann tun”.
Het is de laatste zondag na Pasen. Jezus is
teruggekeerd
naar de Vader en de discipelen (en ook wij) blijven alleen achter, een
beetje
verweesd. Zondag Exaudi wordt ook wel ‘Wezen-zondag’ genoemd.
De tekst is van een onbekende dichter, die koos
voor een
nogal dreigend begin:’Men zal u uit de synagoge bannen’, het 2e vers
uit het 16e
hoofdstuk van het Johannesevangelie.
Jezus voorzegt de achterblijvende discipelen en
daarmee alle
christenen dat hen vervolgingen zullen treffen wanneer Hij hen verlaten
heeft.
Opmerkelijk is het muzikale begin. Geen
instrumentaal
openingsdeel, geen openingskoor, maar een duet van tenor en bas. Een
klaagzang,
passend bij de tekst, waarin de hobo’s het thema laten horen dat daarna
door de
solisten wordt overgenomen. Voor Bach is de opening opmerkelijk, bij
zijn
tijdgenoot Telemann kwam deze vorm vaker voor.
Het koor sluit zich bij de beide solisten aan met
woorden
uit het zelfde vers uit Johannes: ja het uur komt dat ieder die u doodt
zal
menen God een dienst te bewijzen.
In de aria voor de alt wordt de profetie van de
vervolgingen
verder uitgewerkt: totdat ze overwonnen zijn, lijdt de christen ieder
uur op
aarde onder marteling, verbanning en pijn.
Deze drie woorden ‘Marter’, ‘Bann’ en ‘Pein’
benadrukt Bach
met chromatiek. Dat betekent dat hij het dramatische effect van deze
woorden
accentueert door gebruik te maken van halve toonsafstanden.
Midden in de cantate zingt nu het koor het koraal
“Ach Gott,
wie manches Herzeleid” van Martin Moller uit 1587; mij staat leed te
wachten
tijdens mijn verblijf op aarde, de smalle weg die ik naar de hemel moet
lopen,
is vol tegenslagen.
In het volgende recitatief zit het keerpunt van de
cantate.
Was er eerst alleen sprake van leed, nu zingt de
bas wat er
gebeurt als een christen moet lijden. Omdat de anti-christ het geloof
niet kan
verdragen, probeert hij de christenen te vervolgen met zwaard en vuur.
Maar in
plaats van hem te breken, maakt hij de christen sterker. De
tekstdichter
gebruikt een prachtig zinnebeeld: de tegenstanders van het christendom
vergissen zich, want zoals men aan de takken van palmbomen gewichten
hangt
zodat die boom rechter groeit, zo breekt onder de last van het lijden
de
christen niet, maar bereiken juist zekerder de hemel, ‘Die durch die
Last noch
desto höher steigen’.
In de aria voor de sopraan is dan ook geen sprake
meer van
een klaagzang, nu de gelovige na Christus hemelvaart alleen
achterblijft.
Begeleid door de strijkers en de hobo’s klinkt het bijna dansend: God
waakt over
Zijn kerk en al gaat het weer in stormen van tegenslag tekeer, de zon
der
vreugde breekt weldra door.
Ook hier kiest Bach weer voor toonschildering op
het woord
‘Freudensonne’: de sopraan zingt in uitbundige, snelle noten de vreugde
uit.
Met het koraal op de melodie van “O Welt, ich muss
dich
lassen” besluit Bach deze cantate.
‘Mijn ziel, vertrouw je toe aan de Ene die jou
heeft
geschapen, de Vader in de hemel die in alles raad weet.”