Also
hat Gott die Welt geliebt
Dames en Heren, meisjes en jongens,
Stel, je hebt gesolliciteerd naar een droombaan: fijne werkzaamheden,
een goed salaris, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, verhuizen naar
een mooi huis in een prachtige stad, een gewaardeerde en respectabele
maatschappelijke positie en daarmee een royaler leven voor jou en je
gezin. Wanneer je de benoeming op zak hebt, zul je vol overgave en met
een enorme ‘drive’ in je nieuwe baan aan de slag gaan.
Iets dergelijks stel ik me voor bij Bach, op het moment dat hij in 1723
cantor-organist wordt, in dienst van het stadsbestuur van Leipzig.
Dat Bach ook werkelijk bruiste van energie, is af te meten aan de
enorme hoeveelheid composities die hij in de eerste jaren na zijn
aanstelling heeft geschreven. Met name de constante productie van
kerkcantates valt daarbij op.
Bach stortte zich vol ijver op de taak om, naast het lesgeven aan de
Thomasschule en zijn uitvoerende taak als kerkorganist van de
Thomaskirche en de Nicolaikirche, wekelijks een cantate te schrijven,
met het gezin en leerlingen de partijen voor het orkest over te
schrijven, te repeteren met koor en orkest en vervolgens in de zondagse
eredienst de cantate uit te voeren.
Lastig om dit alles in het tijdsbestek van 1 week te realiseren, zeker
wanneer je bedenkt dat door ziekte of andere legitieme redenen koor- of
orkestleden weleens gedwongen afwezig waren.
Daarnaast wist Bach nog tijd te vinden voor het bestuderen van de
muziek van tijdgenoten.
Uit de literatuur komt naar voren dat Bach in zijn bibliotheek
verscheidene werken had van o.a. Italiaanse tijdgenoten, zoals
Gabrieli, Frescobaldi, Pergolesi en Vivaldi. Bij de keuze voor het
programma van vanmiddag ziet u die verbindende lijn terug in de keuze
voor een vocaal werk van Gabrieli en een prachtig orgelwerk van
Frescobaldi.
Wellicht weet u dat Bach werken van met name Pergolesi en Vivaldi tot
eigen composities omwerkte. Dat doe je alleen wanneer je duidelijk
onder de indruk bent van de werken van deze voorgangers en tijdgenoten.
De cantate van vanmiddag, “Also hat Gott die Welt geliebt”, komt uit de
tweede periode van Bachs verblijf in Leipzig, van 1724-1725, toen hij
zich met name richtte op koraalcantates.
Het is geen koraalcantate in strikte zin: u hoort straks geen bekend en
herkenbaar koraal als openingsdeel, maar wel een orkestrale inleiding
waarin het karakter van de cantate sterk wordt benadrukt. Bach kiest
voor een vrije interpretatie van een koraalmelodie van Gottfried
Vopelius uit 1682, op de woorden “Also hat Gott die Welt geliebt”,
bekende woorden uit het evangelie naar Johannes, in versvorm gezet door
Salomo Liscow. In de sopraanpartij is de melodie te beluisteren, hoewel
de bewerking ervan door Bach het lastig maakt de vrij onbekende melodie
eruit te halen.
Het orkest speelt een inleiding en tussenspelen in een siciliano-ritme
in een 12/8 maatsoort. Het openingskoor krijgt daardoor een
lichtvoetig, dansant karakter en klinkt daarmee vriendelijke en
bescheiden vreugdevol.
De keuze van Bach voor een dergelijk karakter is niet toevallig.
De cantate is geschreven voor de 2e pinksterdag, op 21 mei van het jaar
1725. Bach grijpt het thema van de komst van de Heilige Geest, als
trooster na de hemelvaart van Christus aan om de gelovige op te roepen
hun vreugde in het geloof te beleven.
De teksten van de aria’s en het recitatief zijn van de hand van de
dichteres Mariane von Ziegler, dochter van de burgemeester van Leipzig.
Bach heeft meer teksten van haar in cantates gebruikt.
Bach kiest voor een bewuste opbouw van deze cantate, door gebruik te
maken van symetrie: eerst een koordeel, dan een aria, een recitatief
als kern, dan weer een aria, gevolgd door een koordeel.
De eerste aria is voor de sopraan. Bach hergebruikt een aria die hij in
1713 heeft geschreven voor de Jachtcantate “Was mir behagt ist nur die
muntre Jagd”. Het zou zeer wel mogelijk zijn dat de tijdsdruk om
wekelijks een volledige cantate te schrijven hem noopte eerder werk te
gebruiken en om te schrijven naar een nieuwe cantate.
Het contrast met het openingskoor is opvallend. Van de rustige,
dansende siciliano in een mineurtoonsoort, gaat Bach over naar majeur
en laat hij de sopraan, begeleidt door een violoncello piccolo zingen
over Christus nabijheid: mijn gelovig hart juicht en zingt, want Jezus
is nabij. Jammeren en klagen behoren tot het verleden.
Opvallend is het slot van deze aria: er komt nog een triosonate
achteraan, gespeeld door de violoncello piccolo, de hobo en de
soloviool.
De bas zingt in het recitatief woorden van Petrus die hij richt tot de
hoofdman Cornelius, terug te vinden in het bijbelboek Handelingen,
hoofdstuk 10.
Het pinksterthema, de komst van de Trooster, wordt verbonden aan
woorden van Christus als Hij zijn volgelingen beloofd hen niet alleen
te laten, maar de Heilige Geest te zenden. De bas zingt namens de
gelovigen de woorden: Wat mij troost en verblijd is dat mijn Jezus mij
niet vergeet. Hij kwam niet alleen om de wereld te richten, maar als
Middelaar tussen God en mensen nam Hij zonde en schuld weg.
De bas gaat verder in een aria, die Bach eveneens eerder in de
Jachtcantate heeft gebruikt. De instrumentatie met uitsluitend
rietblazers (hobo’s, althobo en fagot) en continuo die in die cantate
de bos- en herdergod Pan begeleiden, herinnert nog daar aan.
De bas zingt over de bestemming van Christus in deze wereld: U bent
gekomen voor mijn belang, dat geloof ik. Ik ben verheugt omdat U genoeg
voor mij hebt gedaan.
Al zou de aarde door midden breken, de satan mij dwarszitten, dan weet
ik dat ik mij biddend tot mijn Heiland moet wenden.
Het slotdeel is weer voor het koor.
In de stijl van een motet schrijft Bach een dubbelfuga. Een fuga is een
compositie waarbij de stemmen na elkaar inzetten met hetzelfde thema,
enigszins verwant aan een canon, maar zonder eindeloze herhalingen. In
een dubbelfuga wordt niet 1 thema, maar twee thema’s gebruikt. De tekst
is uit het bijbelboek Johannes, hoofdstuk 3:18 : Over wie in Hem
gelooft, wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft,
is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods
enige Zoon”.
Om deze laatste zin meer te laten indringen, schrijft Bach voor de
herhaling van deze regel aan het eind van de cantate zacht te zingen.
Wij wensen u veel luistergenoegen.