Toelichting bij cantate BWV 72
Alles
nur nach Gottes Willen
Dames en heren, meisjes en jongens,
Ik weet niet of velen van u gelovig zijn. Ik vermoed dat een aantal van
u dat wel degelijk is. Maar of u nu gelovig bent of niet, u zult zich,
net als ik, vast wel eens hebben afgevraagd waarom iets naars, iets
ernstigs uitgerekend u moet overkomen. Waarom ik?
Een gelovige stelt zich daarbij de vraag: is wat mij overkomt Gods wil?
De cantate van vanavond neemt u en mij mee in een van de grootste
spanningsgebieden die er voor ons is en er ook voor Bach was: wat
behelst de concrete bemoeienis van onze God met ons leven?
Johann Sebastian Bach geeft mij in zijn cantate “Alles nur nach Gottes
Willen” geen pasklaar antwoord. Ik denk dat hij regelmatig worstelde
met zijn Schepper. Denkt u daarbij eens aan dat moment uit Bachs leven
waarbij hij in 1720 bij terugkeer van een zomerreis naar Carlsbad zijn
vrouw Maria Barbara reeds begraven vond.
Alles nur nach Gottes Willen?
Maar Bach zou Bach niet zijn als hij in zijn indrukwekkende cantates
niet steeds de troost van het geloof laat ervaren.
Het openingskoor van deze cantate uit 1726, geschreven voor de derde
zondag na Driekoningen, laat de woorden “Alles nur nach Gottes Willen”
klinken als een geloofsbelijdenis. Het orkest begint met een inleiding
waarin de motieven zijn te horen die later door het koor worden
overgenomen. Let u daarbij eens op het voortdurende accent op het woord
“Alles”. Zowel in de begeleiding door de basinstrumenten als bij de
partij van de koorbassen klinkt regelmatig een octaafsprong, alsof Bach
daarmee uitbeeldt dat God alles omvat, zoals het octaaf alle 8 noten
immers omvat.
In het prachtige weefsel dat Bach vlecht van snelle, zestiende noten in
orkest en koor, klinken de woorden
Zo de Here wil,
Bij vreugde of droefenis,
In goede en kwade dagen,
Gods wil zal mij troosten.
Bij wolken of zonneschijn.
Zo de Here wil.
Dat zal mijn antwoord zijn.
In deze tekst uit 1715 van de dichter Salomon Franck, wordt verwezen
naar de evangelielezing voor deze zondag, Matth. 8:1-13, het verhaal
van de genezing van een melaatse man en van de knecht van een officier.
De melaatse valt voor de voeten van Jezus neer en spreekt:’Heer, als
Gij het wilt kunt Gij mij genezen’.
Als het koor de woorden zingt ‘Gottes Wille soll mich stillen’, woorden
die getuigen van troost, komt alles ook tot rust: alle snelle zestiende
noten zijn verdwenen. In mooie lange lijnen wordt de berusting in God
uitgebeeld, waarbij het orkest in groepen van twee noten als het ware
het woord ‘Alles’ blijft accentueren.
Bij het woord ‘Gewölk’ (wolken) klinkt weer het openingsmotief als
afsluiting van het eerste deel.
Hierna volgt een opmerkelijke muzikale constructie voor de altsoliste:
een recitatief gaat zonder onderbreking over in een rustig arioso, dat
eveneens zonder onderbreking overgaat in een tweede recitatief, dat
vervolgens naadloos overgaat in een aria in een vivace, dat is een snel
tempo. Bovendien citeert Bach in het eerste recitatief maar liefst
negen keer de woorden van de melaatse man: ‘Herr, so du willt’, waarbij
de tekst op schitterende wijze een troostrijk perspectief schildert in
woorden als ‘Heer, als u het wilt, verandert verdriet in vreugde,
ontdekt ik geen doornen onder mijn voeten maar een groene weide’.
Als de aria door de alt wordt ingezet horen we naast het continuo ook
twee violen. Zij spelen in snelle noten opmerkelijke intervallen, dat
zijn notensprongen. Dat is weer een van die mooie toonschilderingen van
Bach: deze grillige notensprongen symboliseren het onvoorspelbare
leven, terwijl de alt zingt:
Met alles wat ik ben en bezit,
Wil ik mij op Jezus verlaten.
In het volgende recitatief voor de bassolist klinkt de stem van
Christus “So glaube nun”, ‘Dus, geloof nu maar, de Heiland zegt: Ik zal
het doen!’
Deze woorden vormen een logische inleiding op de woorden van de sopraan
in de hierop volgende aria: ‘Mein Jesus will es tun’.
Alle geloofstwijfel is op de achtergrond geraakt.
U kunt dat heel goed horen aan de instrumentale inleiding met een
solistisch aandeel door de hobo: de muziek klinkt lieflijk in je oren.
Je krijgt als het ware een glimlach om je mond als je de opgewekte
zekerheid hoort in de woorden ‘Hij wil je kruis verzachten. En al is je
hart bezwaard door vele zorgen, laat het rusten, zacht en getroost, in
zijn armen. Laat je door je geloof omvatten. Jezus zal het doen’.
Bach neemt u in deze aria tweemaal mee naar een nadrukkelijk rustpunt
om u en mij te bepalen bij de diepgang van de tekst: een prachtige
lange noot op het woord ‘ruh’n’ (rusten), gevolgd door het letterlijk
stilzetten van de muziek.
Zo als dat ene woordje mag rusten op de adem van de zangstem, mogen u
en ik rusten in de zekerheid van de Eeuwige.
Met het koraal ‘Was mein Gott will, das g’scheh allzeit” wordt deze
cantate besloten en klinkt een troost op de vraag of wat mij overkomt
Gods wil is:
Wat mijn God wil, geschiede altijd,
Zijn wil is steeds het beste,
Hij is altijd tot hulp bereid,
Hij blijft mijn sterke veste,
Hij helpt uit nood, de trouwe God,
Hij troost mij bovenmate,
Wie God vertrouwt, vast op Hem bouwt,
Die zal Hij nooit verlaten.