Toelichting
bij
cantate BWV 75
Die
Elenden sollen essen
Mei 1723. Leipzig heeft een nieuwe cantor, Johann Sebastian Bach. Derde
keus, dat wel. Het gemeentebestuur had liever Telemann gehad. Alleen
burgemeester Lange was ervan overtuigd geweest dat de bekwaamheden van
Bach Telemann gauw zouden doen vergeten. Hij kreeg gelijk.
Bach bewijst zijn kunnen met een eerste proeve van bekwaamheid: de
cantate “Die Elenden sollen essen”. Het is een cantate voor de eerste
zondag na Trinitatis en het is meteen een forse, opgebouwd uit 2 delen.
Het was in de Lutherse liturgie gebruikelijk dat het eerste deel voor
de preek te horen was en het tweede erna.
De evangelielezing voor deze zondag is uit Lucas 16, de gelijkenis van
de rijke man en de arme Lazarus.
De onbekende tekstdichter neemt deze gelijkenis als uitgangspunt en
werkt in de cantate de tegenstelling ‘rijkdom-armoede’ uit.
De cantate begint met een tekst uit de Psalmen, psalm 22:27 “De
ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden, wie de HERE zoeken, zullen
Hem loven”.
Het ‘Thomanerchor’ het koor van de Thomaskerk waarover Bach de
beschikking had, zet deze woorden in na een instrumentale inleiding. We
horen 2 delen: een rustige en toch feestelijke kooropening met een
duidelijke ritmiek en een levendig fugadeel. In de opbouw van dit
openingsdeel is de vorm van de Franse ouverture te herkennen.
In het hierop volgend recitatief bezingt de bas de vergankelijkheid van
de aardse rijkdom. De tekst sluit aan bij de eerder genoemde
gelijkenis, waarin de rijke man met al zijn rijkdom aan de verkeerde
kant van het hiernamaals is terecht gekomen. Hoe snel maakt rijkdom ons
bestaan tot een hel.
De cantate vervolgt met een aria voor de tenor. Niet bezit, maar Jezus
is mijn alles, bezingt hij, begeleid door de strijkers en de solohobo.
In mooie, vloeiende zanglijnen zingt de tenor dat het purper uit het
basrecitatief, dat stond voor koninklijke rijdom, voor de christen het
kostbare bloed van Christus vertegenwoordigt. Bach heeft ervoor gekozen
alle aria’s in deze cantate een dansvorm mee te geven. In deze aria is
het ritme van de polonaise te horen.
Na de aria vervolgt de tenor met een recitatief waarin hij zingt dat
God vernedert en verhoogt. Weer de parallel met de gelijkenis uit Lucas
16.
Dan horen we de sopraan. In haar aria, die als dansvorm het menuet
heeft gekregen, komt de persoon van Lazarus weer terug: zoals Lazarus
zijn moeiten geduldig heeft verdragen, zo zal ik hetzelfde doen en mijn
lijden met vreugde ondergaan. Uiteindelijk zal ik, net als Lazarus,
door de engelen worden opgenomen. In deze aria wordt de sopraan
begeleid door een hobo d’amore.
Het volgende recitatief is ook voor de sopraan, waarbij de slotzin ‘So
ist es doch am Ende wohlgetan’ de inleiding vorm voor het koraal “Was
Gott tut das ist wohlgetan”, waarmee het eerste deel van de cantate
eindigt.
In het tweede deel opent Bach weer met een sinfonia, een instrumentaal
openingsdeel.
Dan horen we de alt. Zij zingt in een recitatief: er is
één ding dat de christen hindert, het ontbreekt hem aan
kracht het bovenaardse leven vrucht te laten dragen, ofschoon hij Gods
goedheid gelooft. De onbekende tekstdichter maakt in dit tweede deel de
overgang van aardse rijkdom en armoede naar de geestelijke. Dat horen
we ook in de aria waarin de alt, begeleid door de violen, verder gaat
met de woorden:’Jezus maakt mij geestelijk rijk, wanneer ik zijn Geest
ontvang, verlang ik verder niets. Immers, mijn leven begint dan te
groeien. Deze aria lijkt gedacht in de vorm van een passepied.
Weer horen we de bas, nu in een recitatief waarin hij bezingt dat de
christen God en zichzelf vindt, wanneer hij zich oefent in het afstand
doen van het aardse en plaats maakt voor geestelijke rijkdom in
Christus.
De laatste aria is voor de bas. In een concertachtige zetting met de
trompet als hoofdinstrument klinken feestelijk de woorden ‘Mijn hart
gelooft en heeft lief’.
Bach laat in een bij tijden virtuoze zetting de overtuiging klinken dat
Jezus het voor mij heeft opgenomen.
Voordat het slotkoraal klinkt, het eerste couplet van “Was Gott tut das
ist wohlgetan”, zingt nog de tenor in een laatste recitatief over het
perspectief van de christen: net als Lazarus uit de gelijkenis zal de
christen die Jezus in zich laat regeren, in Gods schoot worden geleid.
Een krantenbericht van 31 mei 1723 uit Leipzig vermeldt de uitvoering
van ‘seine erste Music’ van de nieuwe cantor Bach, dat ‘mit gutem
applaussu’ werd begroet.