Toelichting bij cantate BWV 79
Gott
der Herr, ist Sonn und Schild
Dames en heren, meisjes en jongens,
In de cantate “Gott der Herr ist Sonn und Schild’ krijgen de hoorns in
het openingsdeel meteen een belangrijk aandeel: ze spelen een melodisch
thema dat Bach later in de cantate opnieuw gebruikt bij het koraal ‘Nun
danket alle Gott’.
Daarmee is letterlijk de toon van deze cantate gezet. De hobo’s,
fluiten en strijkers beantwoorden de inleiding van de hoorns met een
fugathema dat later door het koor wordt overgenomen.
Het is een feestelijk begin van een cantate die voor het eerst klonk op
31 oktober 1725.
En met de datum 31 oktober is dan aangegeven dat het om een
Reformatiecantate gaat.
Bach kiest voor een cantate waarin lofprijzing en dankzegging centraal
staan. Ook letterlijk centraal, want het loflied ‘Nun danket alle Gott’
plaatst hij in het midden van deze cantate.
Het koor opent met woorden uit psalm 84: ‘Want de HERE God is een zon
en schild, de HERE geeft genade en ere; het goede onthoudt Hij niet aan
hen die onberispelijk wandelen.’
Alle muzikale elementen van de inleiding door het orkest komen in dit
koordeel terug: de fanfareklanken van de beide hoorns, de fuga van de
strijkers, fluiten en hobo’s, samen met de koorfuga en dit alles
onderstreept door feestelijke pauken.
In de hierop volgende aria voor de alt, komt het begin van de
cantatetekst terug:
God is ons een zon en schild, roemt daarom zijn goedheid, Hij beschermt
ons voor venijnige pijlen en laster van onze vijanden. De tekstdichter
van deze woorden en die van de volgende delen, is niet bekend.
De alt wordt begeleidt door het continuo en door een solofluit, die in
een lieflijke sfeer de woorden van psalm 84 onderstrepen.
Het koor antwoordt de oproep tot dankbaarheid met het bekende lied
‘Dankt, dankt nu allen God’ waarin het thema van de hoorns uit het
eerste deel weer terugkomt, ondersteund door de pauken.
De bassolist zingt in het hierop volgende recitatief ‘Looft God, want
wij kennen door Jezus’ Woord de juiste weg en ach Heer, erbarm U over
hen die nog onder een vreemd juk gebukt gaan dat zij de goede weg mogen
kennen en Hem hun Middelaar mogen noemen.’
Onmiddellijk volgt, zonder orkestinleiding, een duet van sopraan en
bas, begeleid door de strijkers en het continuo.
Zij zingen de bede dat God de zijnen toch nooit verlaat, ook al woeden
de vijanden tegen hen.
Met het koraal ‘Erhalt uns in der Wahrheit’, woorden van de dichter
Ludwig Helmbold uit 1575, besluit Bach deze cantate, waarbij het
vierstemmig koor met de beide hoorns tot een zesstemmig en met de
pauken tot een zevenstemmig geheel wordt uitgebreid.