Toelichting bij cantate BWV 80
Ein
feste Burg ist unser Gott
Dames en Heren, jongens en meisjes,
Het is 31 oktober 1735, Hervormingsdag, de dag waarop de Reformatie van
1517 wordt herdacht.
Op de preekstoel in de Thomaskerk staat ds. Weiß, persoonlijk
vriend van Bach en predikant te Leipzig.
“Laat niemand u misleiden, op welke wijze dan ook…”, leest hij.
Woorden uit de 2e brief van Paulus aan de christenen in het Griekse
Thessaloniki. Ze vormen de kern van de bijbellezing voor deze dienst en
Bach heeft er een cantate bij gemaakt, “Ein feste Burg ist unser Gott”.
Bach gebruikt daarbij de 4 strofen van dit bekende lied van de
hervormer Maarten Luther, dat ook nu nog vaak in kerken rond 31 oktober
wordt gezongen.
Oorspronkelijk had deze cantate niet de vorm en bezetting waarin we hem
nu uitvoeren. Hij is ontstaan uit twee andere cantates van Bach.
Bach had namelijk in 1715 voor Zondag Oculi, de derde zondag in de
lijdenstijd, de cantate “Alles was von Gott geboren” gecomponeerd. Hij
werkte toen in Weimar.
Maar in Leipzig, waar hij later werkzaam was, werden in de lijdenstijd
geen cantates uitgevoerd. Bach had deze cantate dus nog op de plank
liggen en vond dat hij tekst en muziek nog wel een keer kon gebruiken.
U herkent het in het tweede deel van deze cantate, de aria voor sopraan
en bas.
Ook had hij eerder een veel eenvoudiger cantate voor de dag van de
Reformatie geschreven, met vooral koordelen.
Welnu, de recitatieven en aria’s uit de cantate van 1715 en de
koordelen van deze eenvoudige hervormingscantate heeft Bach gebruikt om
cantate 80 te laten ontstaan, vermoedelijk rond 1735.
De teksten werden aangepast aan de lezingen voor Hervormingsdag en twee
nog niet gebruikte strofen van het Lutherlied werden eraan toegevoegd.
Zo ontstond een cantate die uit 8 delen bestaat: 2 recitatieven, 3
koordelen en 3 aria’s, waaronder twee duetten.
Zelfs na Bachs dood in 1750 is er nog aan deze cantate gesleuteld: zijn
oudste zoon, Wilhelm Friedemann, voegde in de delen 1 en 5 partijen toe
voor pauken en trompetten.
De tenoren zetten in het openingskoor meteen de koraalmelodie in. Bach
heeft de “kale” melodie met versieringen uitgebreid. De andere stemmen
volgen in een fugavorm, d.w.z. dat ze de melodie na elkaar inzetten. Zo
ontstaat de vorm van een zgn. koraalmotet.
De vergelijking van God als een veilige, beschermende burcht
symboliseert Bach door de inzet van de melodie bij iedere fuga op het
hoogste niveau, de trompetten, te laten volgen door de bassen in een
canonvorm. Deze muzikale “omarming” van het hoogste tot het laagste,
staat symbool voor Gods armen die als een kasteelmuur om zijn schepping
zijn geslagen.
En als de verleiding komen als “der alte böse Feind”, schrijft
Bach op de woorden “sein grausam Rüstung” voor de sopranen een
chromatische toonladder. De noten gaan daarbij met halve tonen omhoog
en omlaag. Zo komt de wreedaardigheid van de vijand muzikaal tot uiting.
Over de realiteit van het kwaad en de menselijke onmacht, moet de mens
niet te gemakkelijk denken. In het twee deel van deze cantate, een aria
voor bas en sopraan, schildert Bach ons in de partijen voor de violen
en altviolen een tumultueus slagveld: snelle opeenvolgende noten.
Het is de bas, de stem van Christus, die ten strijde trekt.
Alles dat uit God geboren is,
Is uitverkoren te overwinnen.
Wie als gedoopte trouw zweert
Aan Christus krijgsbanier,
Zegeviert in de Geest keer op keer.
De sopraan beaamt deze woorden met de koraalmelodie, waarbij ze de
kerngedachte van de Reformatie verwoordt: het geloof in Jezus Christus
alleen en niet de eigen kracht of macht redt de mens in de strijd tegen
de verleidingen van het kwade.
In het volgende recitatief voor de bas wordt de mens individueel
aangesproken.
De vergelijking met de militaire strijd wordt doorgetrokken naar de
gelovige die wordt aangesproken als huurling in Christus’ leger.
Geef in jouw ziel de Satan
En zijn lasteraars geen plaats.
Laat niet jouw hart,
Gods hemel op aarde,
Tot een woestijn worden.
Berouw je zonden met pijn,
Zodat de Geest van Christus
Zich met jou zal verbinden.
Bach maakt dit verbonden-worden met Christus duidelijk door het woord
“verbinde” te verlengen met overgebonden noten.
Deze laatste twee regels laten de recitatiefvorm los en worden in een
arioso gezongen, minder sprekend als in het recitatief, meer melodisch.
In de hierop volgende aria spreekt de sopraan het antwoord van de
gelovige. Geen solo-instrument leidt ons af, ze zingt de aria
uitsluitend begeleid door het continuo.
Namens de gelovigen zingt ze de bede
“Komm in mein Herzens Haus, Herr Jesu, mein
Verlangen”.
Het woord verlangen krijgt een tastbaar accent doordat Bach het
voorziet van een groot aantal noten.
De oproep de wereld en vooral de Satan naar buiten te drijven wordt
door Bach hoorbaar gemaakt door een stijgende sextsprong op het woord
“aus”.
Typisch Bach: zijn muziek vormt op zichzelf al een preek.
Dezelfde sprongen schrijft hij op de woorden “weg! weg!”,
Weg gruwel van kwaadaardige zonden!
Het koraal in het 5e deel van deze cantate is, evenals het
openingsdeel, groots opgezet, maar totaal anders van karakter.
Vol overtuiging laat Bach het koor de koraalmelodie eenstemmig zingen.
Het orkest speelt twee maten het openingsmotief van het koraal, maar
gaat dan onmiddellijk over op een grote hoeveelheid zestiende noten.
In de tekst gaat het over een wereld vol duivels die de mens willen
verslinden. Maar, zegt de tekst,
Dan nog zouden we daar niet bang voor zijn,
Want het zal ons, ondanks alles, gelukken.
Tegenover de drukke begeleiding van het orkest staat de eenstemmige
koraalmelodie als een vaste burcht op een berg:
De vorst van deze wereld,
Hoe dreigend hij zich ook opstelt,
Kan ons toch niets doen,
Omdat zijn vonnis al is geveld,
Één klein woord kan hem doen vallen.
De vorst van deze wereld, de satan, wordt door Bach vaak als een slang
weergegeven. Als je de begeleidende noten van het orkest met elkaar
verbindt, ontstaat een slangenfiguur. Ook in de Matthäus Passion
komt dit slangenfiguur voor op de woorden “Es ist zur Schlange
geworden”.
Dezelfde drukke figuren gebruikt Bach om de bestorming van de burcht
weer te geven. Je hoort de duivels letterlijk de muren opklimmen en er
weer afglijden…
In het recitatief voor de tenor, dat evenals bij de bas in het tweede
deel weer overgaat in een arioso, wordt de gelovige opgeroepen de
strijd aan te gaan.
Tritt freudig an den Krieg!
Wanneer je bij Gods Woord blijft, wordt je niet bedreigd door wat voor
kwaad dan ook. Je hoort in de begeleiding door de cello de vijand als
het ware wegschieten op de woorden “So wird der Feind gezwungen
auszufahren”.
In het duet voor alt en tenor spelen in het orkest de hobo da caccia en
de viool als solo-instrumenten mee. Alles is tot rust gekomen:
Hoe gelukkig zijn toch zij
Die God op de lippen hebben.
En weer preekt Bach in deze cantate met toonschilderingen op
kernwoorden:
- het woord “Glauben” (geloof) wordt langer gemaakt
door een groot aantal noten;
- “Bleibet” wordt hoorbaar “blijven” door een heel
lange noot over meer dan drie maten;
- “schlagen” wordt door het gebruik van snelle
zestiende noten hoorbaar.
Let u vooral op het einde van dit deel, wanneer de alt in de laatste
drie maten de woorden zingt
Wenn es den Tod erlegt,
Wanneer het de dood op de knieën heeft gekregen.
Bach laat de alt door sterk dalende noten de dood letterlijk neerzingen.
Met de vierde en laatste strofe van het Lutherlied besluit Bach deze
cantate.
In een vierstemmig koraal zingt het koor nog eenmaal over het
vertrouwen in God wanneer de mens in nood geraakt:
Al nemen ze ons het lichaam af,
Onze goederen, eer, kind en vrouw,
Laat ze maar,
Ze hebben er geen profijt van,
Het Koninkrijk zal ons behouden blijven.
Wij wensen u veel luistergenoegen.